Home / Publicaties / Aansprakelijkheid van medebezitters voor gebrekkige...

Aansprakelijkheid van medebezitters voor gebrekkige opstallen

09/03/2011

De Hoge Raad heeft zich op 8 oktober 2010 uitgelaten over de vraag of een medebezitter van een gebrekkig opstal uit hoofde van art. 6:174 BW aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die een andere medebezitter als gevolg van dat gebrek leidt (LJN: BM 6095).

Feiten
Op 13 juli 2005 is verweerster een ongeval overkomen. Verweerster hing in de tuin bij haar woning aan een gemetselde pilaar een hangmat op. De pilaar bestond niet uit gewapend beton maar was hol en gevuld met los puin. Door verscheidene omstandigheden was er in de loop van de tijd scheurvorming in de pilaar ontstaan. Toen verweerster in de hangmat lag, is de pilaar afgebroken en op haar gevallen. Verweerster liep hierbij een hoge complete dwarslaesie op. Verweerster en eiser, haar vriend, waren gezamenlijk eigenaar van de woning ten tijde van het ongeval. Zij hadden een aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren afgesloten bij Achmea, ten behoeve van hen beiden (hierna: 'Achmea'). Verweerster stelde dat de pilaar gebrekkig was. Zij heeft haar vriend en Achmea aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade op grond van art. 6:174 BW.

Uitgaande van de veronderstelling dat de pilaar inderdaad gebrekkig was, honoreerde de rechtbank het betoog van verweerster en nam aansprakelijkheid aan voor maximaal 50% van de schade. De vriend en Achmea stelden vervolgens sprongcassatie in.

Hoge Raad
De Hoge Raad heeft gesteld dat in beginsel ter beantwoording van de vraag of de medebezitter van een gebrekkig opstal aansprakelijk is voor schade die de andere medebezitter lijdt door het gebrek op grond van art. 6:174 BW, onderzocht moet worden of het relativiteitsvereiste aan vergoeding van de schade in de weg staat. Of aan de relativiteitsvereisten van art. 6:163 BW is voldaan hangt af van het doel en de strekking van de aansprakelijkheidsnorm. Aan de hand daarvan moet worden onderzocht tot welke personen en tot welke schade en welke wijzen van ontstaan van schade de daarmee beoogde bescherming zich uitstrekt.

Op grond van de relativiteitstoets komt de Hoge Raad tot de volgende redenering. De tekst van art. 6:174 BW biedt geen aanknopingspunten ter beantwoording van de vraag of dit artikel beperkt moet worden tot derde-gelaedeerden. Nu in de artt. 6:169- 172 BW het woord 'derden' wel uitdrukkelijk wordt genoemd en in deze artikelen de aansprakelijkheid beperkt wordt tot een aansprakelijkheid voor derden pleit dit, aldus de Hoge Raad, voor de opvatting dat art. 6:174 BW niet wordt beperkt tot schadevergoeding voor derden. Daarnaast zwijgt de parlementaire geschiedenis over de vraag of de benadeelde medebezitter voor zijn schade de overige bezitters kan aanspreken. De Hoge Raad concludeert hieruit dat de vordering niet beperkt wordt tot derde-gelaedeerden en dat art. 6:174 BW in beginsel mede ter bescherming van medebezitters strekt. De bewoordingen van art. 6:174 BW staan dus op zichzelf niet in de weg aan de opvatting van verweerster dat eiser aansprakelijk is voor de ontstane schade.

De vervolgvraag die de Hoge Raad stelt is of het recht bescherming behoort te verlenen aan degene die, hoewel aansprakelijkheid van art. 6:174 BW niet is gebaseerd op overtreding van een gedragsnorm, zelf in zekere zin medeverantwoordelijk geacht kan worden voor de gebrekkige opstal. De Hoge Raad geeft aan dat het antwoord afhankelijk is van wat naar maatschappelijke opvattingen, gelet op de belangen van de benadeelde, de bezitter en de aansprakelijkheidsverzekeraar, het meest redelijk geacht moet worden als reikwijdte van art. 6:174 BW. Het antwoord valt ten gunste van verweerster uit. De bezitter van een gebrekkig opstal is uit hoofde van art. 6:174 BW ook aansprakelijk voor schade die als gevolg van dit gebrek wordt geleden door andere medebezitters.

De draagplichtgedachte staat centraal bij deze uitkomst. De Hoge Raad stelt dat uit de algemene doelstelling van art. 6:174 BW volgt dat op de benadeelde niet het risico wordt afgewenteld dat niet of niet eenvoudig kan worden bepaald en bewezen wie voor de door het gebrek veroorzaakte schade eventueel aansprakelijk kan worden gehouden op grond van art. 6:162 BW. Vervolgens wordt vermeld dat deze beschermingsgedachte evenzeer opgaat voor de benadeelde medebezitter. Uit maatschappelijk oogpunt is het redelijker dat de schade van een benadeelde onder alle bezitters te verdelen dan uitsluitend de benadeelde medebezitter de schade te laten dragen.

De Hoge Raad stelt vervolgens dat een redelijke wetstoepassing met zich mee brengt dat de benadeelde medebezitter zelf dat gedeelte van de door hem geleden schade draagt dat overeenkomt met zijn aandeel in de opstal, zodat hij op grond van art. 6:174 BW in zoverre geen aanspraak op schadevergoeding jegens de andere medebezitter heeft. Voor het overige gedeelte is de andere medebezitter mede in verband gezien met art. 6:102 lid 2 BW hoofdelijk aansprakelijk. Daarvan uitgaande is de Hoge Raad in casu van mening dat eiser aansprakelijk is tot maximaal 50% van de schade.

Conclusie
Op grond van art. 6:174 BW wordt een risicoaansprakelijkheid gevestigd op de medebezitter. Een redelijke toepassing brengt met zich mee dat de benadeelde medebezitter zelf dat gedeelte van de schade draagt dat overeenkomt met zijn aandeel in de opstal. De andere medebezitter draagt de overige schade.

Gevolgen voor de praktijk
Het arrest van de Hoge Raad kan vergaande gevolgen hebben voor de praktijk. Op basis van de redenering van de Hoge Raad zou de 'interne route' kunnen worden uitgebreid naar andere risicoaansprakelijkheden, zoals voor roerende zaken of voor dieren. Alsdan zou de mogelijkheid geopend zijn om bij huis-, tuin- en keukenongevallen een familielid, die medebezitter is, succesvol aansprakelijk te stellen voor 50% van de schade. Voor verzekeraars zou dit vergaande gevolgen hebben. Zij kunnen dan in veel meer gevallen dan voorheen tot betaling worden aangesproken. In de pers werd al een beeld geschetst dat dit nu het geval zou zijn. Waarschijnlijk zal het zo'n vaart niet lopen. De Hoge Raad doet geen uitspraak over andere risicoaansprakelijkheden. AG Spier meent ook dat het beperkt moet blijven tot art. 6:174 BW en bovendien alleen voor zeer ernstig letsel, zoals in het onderhavige geval.

Auteurs

Eva Schothorst