Home / Publicaties / Arrest Hamm q.q./ABN AMRO: curator verplicht tot informatieverstrekking...

Arrest Hamm q.q./ABN AMRO: curator verplicht tot informatieverstrekking aan ABN AMRO?

16/03/2010

Lange tijd is gewacht op het arrest van de Hoge Raad omtrent de vraag of een stille pandhouder informatie van een curator kan verlangen op basis waarvan hij mededeling van zijn pandrecht kan doen. De Hoge Raad heeft in de zaak mr. Hamm q.q ('Hamm q.q.') tegen ABN AMRO Bank N.V. ('ABN AMRO') bepaald dat een curator inderdaad verplicht is dergelijke informatie te verstrekken.

Feiten
ABN AMRO heeft een krediet verstrekt aan Autocar Rotterdam B.V. ('Autocar'). A.B. Transocar B.V. ('Transocar') heeft zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schulden van Autocar aan ABN AMRO. Tevens werd tot zekerheid van de vordering van ABN AMRO een stil pandrecht gevestigd door Autocar en Transocar op al hun huidige en toekomstige vorderingen.

Zoals gebruikelijk, werden door Autocar en Transocar periodieke pandlijsten aangeleverd op basis waarvan op dat moment bestaande vorderingen en vorderingen die voortvloeien uit op dat moment bestaande rechtsverhoudingen, werden verpand. De laatste pandlijst dateert van 3 augustus 1999 en is, om te bewerkstelligen dat het pandrecht werd gevestigd, een dag later geregistreerd bij de belastingdienst.

Op 25 augustus 1999 wordt zowel Autocar als Transocar in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. Hamm tot curator van beide vennootschappen. Op het moment van het uitspreken van het faillissement had ABN AMRO nog geen mededeling gedaan van haar stille pandrechten aan de debiteuren van de aan haar verpande vorderingen.

Geschil
Het geschil draait om de vraag of Hamm q.q. verplicht is gegevens aan ABN AMRO te verstrekken om haar in staat te stellen mededeling te kunnen doen van het stille pandrecht op de aan haar verpande vorderingen, om vervolgens tot inning van die vorderingen over te gaan.

De rechtbank en het gerechtshof in eerdere instanties oordeelden beide in het voordeel van ABN AMRO. De rechtbank is van mening dat Hamm q.q. is gebonden aan de tussen ABN AMRO enerzijds en Autocar en Transocar anderzijds overeengekomen contractuele bedingen die Autocar en Transocar verplichten om (onder andere) deze gegevens te verstrekken. Het gerechtshof daarentegen is van mening dat de verplichting voor Hamm q.q. om deze gegevens te verstrekken, voortvloeit uit artikel 3:15j, aanhef en onder d van het Burgerlijk Wetboek. Deze bepaling houdt (kort gezegd) in dat schuldeisers in het faillissement van hun schuldenaar openlegging van de administratie kunnen vorderen.

Hoge Raad
De Hoge Raad overweegt eerst (in lijn met reeds bestaande jurisprudentie) dat van Hamm q.q. niet kan worden verlangd dat hij ABN AMRO in staat stelt haar rechten uit te oefenen. Hij mag de uitoefening van die rechten echter ook niet frustreren. De Hoge Raad overweegt vervolgens dat Hamm q.q. verplicht is desgevraagd alle informatie aan ABN AMRO te verstrekken die nodig is voor het doen van mededeling van het pandrecht.

In tegenstelling tot de rechtbank en het gerechtshof vloeit deze verplichting niet voort uit een door Autocar en Transocar met ABN AMRO overeengekomen verplichting tot verstrekken van informatie of uit het eerdergenoemde artikel 3:15j BW. De Hoge Raad overweegt dat de verplichting om informatie te verschaffen aan ABN AMRO voortvloeit uit de aard en strekking van het stille pandrecht op vorderingen. Immers, zou deze verplichting niet bestaan dan zou de uitoefening van de bevoegdheid tot het doen van mededeling, hetgeen leidt tot exclusieve inningsbevoegdheid voor de pandhouder, grotendeels betekenisloos worden.

Overigens oordeelt de Hoge Raad wel dat de pandhouder gehouden is de kosten te vergoeden die de curator redelijkerwijs heeft gemaakt voor het verschaffen van de eerdergenoemde gegevens.

Conclusie
Dit arrest is voor de bestaande praktijk van het verpanden van vorderingen van groot belang. Zelfs indien een pandhouder vóór de faillissementsdatum niet alle benodigde informatie heeft om mededeling te doen van het pandrecht, kan de pandhouder deze informatie alsnog van de curator verlangen. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijke kosten die een curator dient te maken voor het aanleveren van deze informatie. Tot slot geldt nog dat de pandhouder zich tijdig (binnen twee weken) meldt bij de curator. De curator is immers in beginsel bevoegd na een periode van twee weken zelf over te gaan tot actieve inning van de verpande vorderingen. De pandhouder behoudt in dat geval wel voorrang op de opbrengst, maar is verplicht bij te dragen in de algemene faillissementskosten.

Zie voor meer informatie omtrent informatierechten van schuldeisers in het algemeen: J.L.M. Groenewegen en M.J.H. Orval, Rechten van schuldeisers op informatie in faillissement: een begaanbare weg of doodlopend pad? in: Curator en Crediteuren, Insolad Jaarboek 2009, I. Spinath, J.E. Stadig en M. Windt (red.), Deventer: 2009, p. 39 e.v.