Home / Publicaties / Bereddingskosten: voldaan aan vereiste van "onmiddellijk...

Bereddingskosten: voldaan aan vereiste van "onmiddellijk dreigend gevaar van (gedekte) schade"?

HR 15 april 2011, LJN: BP2309

06/06/2011

Tussen een onderneming, die als bedrijfsactiviteit onder meer vervoer en opslag heeft, en een verzekeraar was in geschil of de onderneming de door haar gemaakte kosten van ongeveer € 700.000,- kon claimen onder de verzekering als bereddingskosten.

Feiten
De onderneming had een partij cacao in een loods opgeslagen. In de zomer van het jaar 2000 was naar aanleiding van klachten van een werknemer het vermoeden ontstaan dat de opgeslagen cacao was vervuild door asbest. De onderneming nam naar aanleiding daarvan een onderzoeksbureau in de arm. Het onderzoeksbureau stelde vast dat de bovenste laag zakken besmet was met brokjes asbesthoudend plaatmateriaal. Daarbij had het onderzoeksbureau het advies gegeven de opslag te verplaatsen nu de loodsen waarin de partij cacao was opgeslagen allen asbesthoudend materiaal in de dakplaten bevatten welke zodanig verweerd waren dat niet uitgesloten kon worden dat asbestvezels in de lucht vrij zouden komen.
Vervolgens heeft de onderneming in juni 2001 de cacao gereinigd en verplaatst naar andere loodsen. De onderneming verzocht de verzekeraar de door de onderneming in dat kader gemaakte kosten ad circa € 700.000,- te vergoeden, waartoe de verzekeraar niet bereid was. De onderneming startte een procedure waarbij de onderneming aanvoerde dat de door haar gemaakte kosten door de verzekeraar dienden te worden vergoed aangezien deze kosten onder "bereddingskosten" zouden vallen.

Rechtbank en hof
De rechtbank en het Hof oordeelden dat de kosten die de onderneming had gemaakt inderdaad onder bereddingskosten vallen en derhalve door de verzekeraar dienden te worden vergoed.
De verzekeraar ging tegen het arrest van het hof in cassatie. De verzekeraar gaf daarbij aan dat zij weliswaar niet de maatstaf die het hof had gehanteerd met betrekking tot de bereddingskosten bestreed, maar de verzekeraar bestreed dat was voldaan aan het vereiste van "onmiddellijk dreigend gevaar van (gedekte) schade".
Als maatstaf voor de bereddingskosten had het hof gehanteerd: "op de voet van artikel 283 * komen kosten die een verzekerde heeft gemaakt ter voldoening aan zijn verplichting om het intreden van schade te voorkomen voor vergoeding in aanmerking als de verzekerde in redelijkheid heeft mogen aannemen dat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar dat slechts door het treffen van bijzondere maatregelen kon worden weggenomen en als die maatregelen, die, ook als daartoe een andere verplichting bestond, ten bate van een verzekeraar moeten zijn genomen, redelijk en doelmatig zijn."

Hoge raad
Bij de beoordeling van de klacht van de verzekeraar dat niet zou zijn voldaan aan het vereiste "onmiddellijk dreigend gevaar" heeft de Hoge Raad vooropgesteld dat de vordering van de onderneming (terzake van de vergoeding van de bereddingskosten) toewijsbaar is geoordeeld door het hof op grond van de volgende door de onderneming aangevoerde omstandigheden:

  • de bewaargevers konden op ieder moment om afgifte van de cacao vragen en zouden de onderneming aansprakelijk stellen omdat zij daaraan niet kon voldoen;
  • de bewaargevers zouden op ieder moment de vervuiling met asbest van de opgeslagen cacao kunnen ontdekken en daaruit zouden dan claims en reputatieschade kunnen voortvloeien.

Volgens de verzekeraar was geen sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar omdat:

  • de asbestbesmetting van de zakken gering was en beperkt tot de bovenste laag;
  • de besmetting restloos reinigbaar was;
  • met de verplaatsing van de zakken geen bijzondere haast geïndiceerd was;
  • nu geen afgifte van cacao is gevraagd en afgifte van gereinigde zakken cacao ook mogelijk was geweest.

Wat de tweede door de onderneming gestelde omstandigheid heeft de verzekeraar betwist dat de bedoelde aansprakelijkheid door de verzekering werd gedekt.
Voor beide omstandigheden heeft de verzekeraar bovendien als verweer aangevoerd dat de onderneming als bewaarnemer verplicht was de opgeslagen zakken cacao op een daartoe geschikte plaats te bewaren en de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen om te voorkomen dat de opgeslagen goederen beschadigd raken of vergaan. Nu de onderneming al lange tijd bekend was met het fenomeen van asbest in de opslagloodsen, had zij die voorzorgmaatregelen al eerder behoren te nemen.

De Hoge Raad overwoog dat de verzekeraar terecht heeft geklaagd over het motiveringsgebrek in de overweging van het hof: zonder nadere toelichting is in het bijzonder niet duidelijk op grond waarvan het hof tot zijn oordeel is gekomen dat afgifte van de cacao, indien daarom was gevraagd, niet mogelijk was, aldus de Hoge Raad. Daarbij valt in aanmerking te nemen dat de gedingstukken geen andere conclusie toelaten dan dat gesteld noch gebleken is dat, als één van de bewaargevers daadwerkelijk om uitlevering op korte termijn van een gedeelte zou hebben gevraagd, aan die vraag niet tijdig zou kunnen worden voldaan. De verzekeraar heeft bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat de cacao die uitgeleverd moest worden eenvoudig kon worden gereinigd en als al zou komen vast te staan dat in februari 2001 één of meer partijen zijn opgevraagd, kennelijke uitlevering heeft plaatsgevonden zonder dat de cacao eerst naar elders is verplaatst.

Conclusie
Dit arrest leert ons dat indien een onderzoeksbureau aangeeft dat sprake is van met asbest verontreinigde goederen en het onderzoeksbureau hierbij het advies geeft deze goederen te verplaatsen, nog niet direct sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar. Aldus is het de vraag of kosten die worden gemaakt om de goederen te reinigen en/of te verplaatsen, als bereddingskosten zullen worden vergoed. In zijn algemeenheid geldt dat men zich dient af te vragen of kosten worden gemaakt ter afwending van onmiddellijk dreigend gevaar. Mocht dit niet zo zijn, dan loopt men het risico dat een verzekeraar de kosten die zijn gemaakt niet als bereddingskosten zal aanmerken en dus mogelijk niet zal vergoeden.

* Dit arrest is nog naar oud recht gewezen, gedoeld wordt op artikel 283 Wetboek Van Koophandel. Het huidige artikel betreft artikel 7:957 BW. Inhoudelijk sluit de nieuwe regeling in grote lijnen aan bij hetgeen waartoe artikel 283 WVK verplichtte.

Auteurs

Annemarie de Best, de