Home / Publicaties / Instemmingsrecht ondernemingsraad omtrent pensioen...

Instemmingsrecht ondernemingsraad omtrent pensioen uitgebreid en verduidelijkt

12/07/2016

De regels omtrent de OR en pensioen worden ingrijpend gewijzigd. De OR moet voortaan instemmen met iedere "pensioenwijziging" door de ondernemer. Dat uitgangspunt geldt voor alle wijzigingen van de afspraken tussen werkgever en werknemers over de toepasselijke pensioenregeling én voor het grootste deel van de afspraken die de werkgever ter uitvoering daarvan met een pensioenuitvoerder maakt. Dit alles geldt verder ongeacht de soort uitvoerder van de regeling. Daarnaast wordt een nieuwe, aanvullende verplichting tot informatieverschaffing ingevoerd.

Inleiding

Werknemers dienen in beginsel betrokken te worden bij iedere wijziging (inclusief vaststelling en intrekking) van de arbeidsvoorwaarde pensioen. Dat geldt zowel op individueel (in beginsel moet iedere werknemer individueel instemmen met een wijziging) als op collectief niveau. Dat laatste was vormgegeven via het instemmingsrecht van de ondernemingsraad, zoals opgenomen in artikel 27 lid 1 sub a van de WOR. Tot 2011 bestond dit instemmingsrecht evenwel alleen voor pensioenregelingen die werden uitgevoerd door verzekeraars. Daarbij was verder voorwerp van discussie, op welke groep afspraken dat instemmingsrecht precies betrekking had: Op die van de werkgever met de werknemers (de pensioenovereenkomst) en/of op de afspraken van de werkgever met de verzekeraar (de uitvoeringsovereenkomst)?

Recente wetswijzingen

Eerst in 2011 en vervolgens weer in 2013 had dit instemmingsrecht al enkele aanpassingen ondergaan. Zo werd het instemmingrecht ook van toepassing op pensioenregelingen via bepaalde pensioenfondsen, op regelingen via premiepensioeninstellingen (ppi's) en verder ook op regelingen via relevante buitenlandse partijen. Bij regelingen via pensioenfondsen gold het instemmingsrecht dan in ieder geval weer niet bij wijziging van de pensioenovereenkomst. Voor de andere nieuwe categorieën uitvoerders leek verder zowel daaromtrent, als ook omtrent andere situaties, in ieder geval weer discussie mogelijk. Daarnaast bleef voor sommige categorieën uitvoerders onduidelijk, op welke groep afspraken (met werkgevers en/of werknemers?) het instemmingsrecht betrekking had. De oorspronkelijke wettelijke regeling was aldus enerzijds wel uitgebreid, maar anderzijds een onduidelijke lappendeken geworden.

De nieuwe regels

Begin 2014 heeft Staatssecretaris Klijnsma aangegeven het instemmingsrecht wederom te willen aanpassen. Op 22 juni 2016 hebben haar nieuwe voorstellen ter zake, zoals mede op basis van de nodige inbreng vanuit "het veld" tot stand gekomen, kracht van wet gekregen. De datum van invoering dient nog bepaald te worden. Het instemmingsrecht van artikel 27 WOR lid 1 sub a wordt er mee uitgebreid en verduidelijkt. Het geldt voortaan voor iedere vaststelling, wijziging of intrekking van, wat is gaat heten, regelingen op grond van een pensioenovereenkomst. Tot bedoelde regelingen behoren allereerst alle afspraken tussen werkgever en werknemers omtrent de toepasselijke pensioenregeling. Daartoe behoort ook, zoals blijkt uit het nieuwe lid 7 van artikel 27, het grootste deel van de afspraken die ter uitvoering van de pensioenregeling in de uitvoeringsovereenkomst worden opgenomen. Daarbij dient in ieder geval gedacht te worden aan alle afspraken omtrent de financiering van de pensioenregeling, maar bijvoorbeeld ook aan de keuze voor een bepaalde pensioenuitvoerder. Verder is voor de toepasselijkheid van het instemmingsrecht niet meer van belang welke soort partij de regeling uitvoert. Het geldt, zonder enige uitzondering, bij uitvoering door alle Nederlandse en buitenlandse types van uitvoerders van pensioenregelingen. Artikel 23 lid 4 van de Pensioenwet wordt in verband daarmee geschrapt. Met het nieuwe artikel 31f wordt in de WOR verder nog een nieuwe, aanvullende verplichting tot informatieverschaffing ingevoerd. Die verplicht de ondernemer de OR zo spoedig mogelijk te informeren omtrent relevante voornemens in relatie tot uitvoeringsovereenkomsten en bepaalde uitvoeringsreglementen. Ten slotte wordt aan artikel 27 lid 3 WOR nog een zin toegevoegd ter verduidelijking van de regels die gelden bij uitvoering door een bedrijfstakpensioenfonds. Gesteld wordt dat instemming dan niet vereist is voor zover ter zake van een op zich (conform lid 1 sub a) relevante aangelegenheid, sprake is van verplichte deelneming in een dergelijk fonds.

Resterende lacunes instemmingsrecht

Als gevolg van de nieuwe regelgeving wordt het instemmingsrecht van de OR op vrijwel iedere "pensioenwijziging" van toepassing. In zijn algemeenheid is het dan alleen niet aan de orde, als de pensioenregeling op basis van een cao van toepassing is, of wanneer überhaupt geen sprake is van (mede) een voorgenomen besluit van de ondernemer. Het volledig ontbreken daarvan kan zich aldus voordoen bij bedrijfstakpensioenfondsen, maar bijvoorbeeld ook bij beroepspensioenregelingen. Maar bij fiscaal noodzakelijke wijzigingen van pensioenregelingen zal bijvoorbeeld vaak weer wel (ook) een besluit van de ondernemer aan de orde zijn. Afgezien van deze algemene en niet onlogische uitgangspunten, zijn er alleen nog drie situaties aan te wijzen waarvoor de nieuwe opzet nog geen oplossing biedt. De eerste van die drie lacunes is de zogenaamde "pensioenfondsroute". Daarbij neemt niet de ondernemer zelf, maar het bestuur van pensioenfonds het besluit tot aanpassing van het pensioenreglement. Omdat in die situatie geen sprake is van een besluit van de ondernemer, komt aan de ondernemingsraad ook geen instemmingsrecht toe. Zulks terwijl de ondernemer vaak wel indirect grote invloed op het besluit heeft uitgeoefend, of het in sommige gevallen zelfs al volledig heeft "voorgekookt". Verder wordt nog als een tekortkoming gezien, dat ex-werknemers buitenspel staan. Hoewel ze nog wel belang hebben bij de pensioenregeling, kunnen zij geen invloed meer uitoefenen op de beslissingen ter zake. Dat volgt uit de systematiek van de WOR, die uitsluitend zeggenschap verschaft aan de (nog) in de onderneming werkzame personen. Voor het overige wordt ook nog het ontbreken van instemmingsrecht in kleine ondernemingen, die überhaupt geen ondernemingsraad behoeven te hebben, als een tekortkoming aangemerkt. De staatssecretaris heeft toegezegd dat nog nader naar deze resterende aandachtspunten zal worden gekeken.

Auteurs

Paulus van den Bos