Home / Publicaties / Privaatrechtelijk kostenverhaal gemeenten op Staat...

Privaatrechtelijk kostenverhaal gemeenten op Staat en schadevergoeding voor loonkosten gemeentepersoneel

11/07/2016

Hoge Raad 24 juni 2014, ECLI:NL:HR:2016:1278

Op 12 december 2007 vliegen twee piloten van het Ministerie van Defensie met een Apache helikopter tegen hoogspanningsleidingen hetgeen leidt tot een grote stroomstoring. Vier gemeenten maken kosten ter bestrijding van de gevolgen van dit ongeval en stellen de Staat hiervoor aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad.

De Staat voert als verweer dat dit op privaatrechtelijke grondslag gevorderde kostenverhaal de publiekrechtelijke regelingen van de (toen geldende) Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo) en het Besluit Rijksbijdragen bijstands- en bestrijdingskosten (Brbb) op onaanvaardbare wijze doorkruist.

De Staat komt in cassatie op tegen het oordeel van het hof dat geen sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van de Wrzo en het Brbb. De Hoge Raad oordeelt dat deze regelingen voorzagen in een bijdrage van het Rijk in de kosten die voor de gemeenten voortvloeien uit de daadwerkelijke bestrijding van een ramp of een zwaar ongeval en de gevolgen daarvan. Met deze regelingen is volgens de Hoge Raad echter niet beoogd verhaal van deze kosten door gemeenten uit te sluiten of uitputtend te regelen. Verhaal van deze kosten indien daartoe een wettelijke grond bestaat, zoals in het geval van een onrechtmatige daad, is juist uitdrukkelijk mogelijk geacht zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis. Gemeenten hebben dus de mogelijkheid tot verhaal, aldus de Hoge Raad.

De Staat voert in cassatie ook aan dat het verhaal van brandweerkosten die door de Gemeenten zijn gemaakt niet mogelijk is omdat dit in strijd zou zijn met het "Bluskosten-arrest" (HR 11 december 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0788, NJ 1994/639). In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat gemeenten geen verhaal hebben voor kosten gemaakt bij de uitvoering van de brandweertaak bestaande uit “het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand” in de zin van de (destijds geldende) Brandweerwet 1985. Het oordeel van het hof dat de brandweerkosten waarvoor de Gemeenten in deze zaak verhaal vorderen, zien op het verrichten van “meer hulpverlenende taken, zoals assistentie bij het plaatsen van aggregaten, controleren van woningen en bedrijfspanden op problemen als gevolg van de stroomstoring, afvoer van bedorven materialen en dergelijke” en niet de hierboven omschreven brandweertaak, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, zo oordeelt de Hoge Raad.

Tot slot kwam de Staat op tegen het oordeel van het hof dat de Gemeenten aanspraak kunnen maken op vergoeding van loonkosten van gemeentepersoneel die tijdens reguliere kantooruren zijn gemaakt. Het hof had geoordeeld dat deze niet alleen worden vergoed als het gaat om in overtijd uitgevoerde of uitbestede werkzaamheden, maar ook wanneer zij tijdens normale kantooruren zijn verricht. Volgens de Staat was sprake van stagnatie- of exploitatieschade, die in beginsel concreet dient te worden berekend aan de hand van de door de Gemeenten in dat verband daadwerkelijk geleden schade. Van schade in verband met de loonkosten zou volgens de Staat slechts sprake zijn indien de Gemeenten door hun eigen ambtenaren gemaakte overuren hebben moeten betalen dan wel doordat zij werkzaamheden hebben moeten uitbesteden en daarvoor (loon)kosten hebben moeten maken. Daarvan is geen sprake voor zover het werk tijdens reguliere werktijden kon worden verricht aldus de Staat.

Volgens de Hoge Raad is het hof wel degelijk van een concreet schadebegrip uitgegaan. De door de Gemeenten geleden schade bestaat immers niet zozeer uit het feit dat zij meer loonkosten voor hun ambtenaren hebben moeten maken dan zonder het ongeval het geval zou zijn geweest, maar in het feit dat die ambtenaren - anders dan het geval zou zijn geweest als het ongeval was uitgebleven - gedurende een deel van de door de Gemeenten betaalde arbeidstijd niet hun reguliere werkzaamheden hebben kunnen verrichten. De Gemeenten hebben daardoor tegenover de door hen betaalde loonkosten het resultaat van die reguliere werkzaamheden moeten missen.

De schade kan worden berekend door de uren die het gemeentepersoneel aan de met het ongeval samenhangende werkzaamheden heeft besteed, dan wel als gevolg van het ongeval niet heeft kunnen werken en dus heeft moeten inhalen, te vermenigvuldigen met de loonkosten per uur van het desbetreffende gemeentepersoneel, zo oordeelt het hof. Volgens de Hoge Raad is deze wijze van schadeberekening voldoende concreet.

Auteurs

Portret vanGuillaume Creijghton
Guillaume Creijghton