Home / Publicaties / Terugwerkende kracht voorlopige voorziening betreffende...

Terugwerkende kracht voorlopige voorziening betreffende last onder dwangsom

18/12/2014

In de praktijk komt het soms voor dat een uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan na afloop van de begunstigingstermijn van een dwangsombesluit (zijnde de termijn om aan de last te voldoen, zonder dat dwangsommen kunnen worden verbeurd), waardoor ook bij een schorsing van het dwangsombesluit toch dwangsommen kunnen worden verbeurd. Door aan een voorlopige voorziening terugwerkende kracht toe te kennen wordt dit voorkomen en wordt bewerkstelligd dat in de periode tussen het einde van de begunstigingstermijn en de uitspraak niet aan de last behoefde te worden voldaan en geen dwangsommen zijn verbeurd. In de uitspraak moet dan wel uitdrukkelijk zijn bepaald dat aan de getroffen voorlopige voorziening terugwerkende kracht toekomt. Dat leek althans de vaste lijn van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna Afdeling) te zijn. Bij uitspraak van 22 oktober 2014 (201401213/1/A4) heeft de Afdeling bepaald dat aan een voorlopige voorzieningsuitspraak terugwerkende kracht toekomt, ook al was dat niet uitdrukkelijk in die uitspraak bepaald.

In de uitspraak van 22 oktober 2014 gaat het om de vraag of een last onder dwangsom al dan niet verbeurd is en kon worden ingevorderd; het dwangsombesluit zelf is dan inmiddels al onherroepelijk. De Voorzitter van de Afdeling had het verzoek om voorlopige voorziening van de 'overtreder' toegewezen en de begunstigingstermijn verlengd. Het probleem deed zich hier voor dat, alhoewel het verzoek om voorlopige voorziening was ingediend vóór afloop van de begunstigingstermijn, de uitspraak op dat verzoek werd gedaan enige tijd na afloop van de begunstigingstermijn. Volgens de provincie Utrecht, het bestuursorgaan dat het dwangsombesluit had opgelegd, waren daarom dwangsommen verbeurd in de periode vanaf einde begunstigingstermijn en de uitspraak van de Voorzitter. Die dwangsombedragen worden door de provincie geclaimd middels een zogenaamd invorderingsbesluit, waartegen de 'overtreder' opkomt.

De rechtbank Midden-Nederland wees het beroep tegen het invorderingsbesluit af, met als motivering dat een voorlopige voorziening alleen terugwerkende kracht heeft als dat uitdrukkelijk in de uitspraak is bepaald, hetgeen hier niet het geval was. Daarbij verwees de rechtbank naar een uitspraak van de Afdeling van 30 september 2010 (201008330/1/M2) waarin een soortgelijke kwestie speelde. In die uitspraak ging het om een dwangsombesluit dat bij voorlopige voorziening was geschorst, maar waarbij die schorsing was uitgesproken na afloop van de begunstigingstermijn. En ook in die zaak ging het bestuursorgaan in kwestie, eveneens de provincie Utrecht, over tot invordering van de in die periode verbeurde dwangsommen. Daartegen werd door de 'overtreder' opgekomen, maar door de Voorzitter van de Afdeling werd overwogen dat een voorlopige voorziening alleen terugwerkende kracht heeft voor zover dat uitdrukkelijk in de uitspraak is neergelegd. Aangezien dat niet het geval was, werd het verzoek van de 'overtreder' afgewezen en waren dwangsommen verbeurd in de periode vanaf einde begunstigingstermijn tot de uitspraak, waarbij het dwangsombesluit was geschorst. Dit druist in tegen het rechtsgevoel omdat het dwangsombesluit nu juist was geschorst met de bedoeling dat er géén dwangsommen konden worden verbeurd hangende de (bodem)procedure tegen het dwangsombesluit.

In de uitspraak van 22 oktober 2014 komt de Afdeling niet, althans niet uitdrukkelijk, terug op de hiervoor genoemde uitspraak, maar lijkt de Afdeling wel meer begrip te hebben voor de nadelige gevolgen van het niet-toekennen van terugwerkende kracht aan een uitspraak op een voorlopige voorziening. De Voorzitter had het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen enige tijd na afloop van de begunstigingstermijn. De Afdeling oordeelt dat het gebruik van de term 'verlengen' impliceert dat de Voorzitter niet beoogde een nieuwe begunstigingstermijn te stellen, maar beoogde om de gestelde termijn te laten doorlopen. Een bestuursorgaan kan een verstreken begunstigingstermijn niet verlengen maar de rechter kan door het treffen van een voorlopige voorziening met terugwerkende kracht wel bewerkstelligen dat ook in de periode tussen het einde van de begunstigingstermijn en zijn uitspraak niet aan de last behoefde te worden voldaan, aldus de overweging van de Afdeling. Ondanks het feit dat in de voorlopige voorzieningsuitspraak niet uitdrukkelijk is bepaald dat daaraan terugwerkende kracht toekomt, 'leest' de Afdeling dat toch in die uitspraak en wordt daaraan terugwerkende kracht toegekend.
Daarbij overweegt de Afdeling zelf nog uitdrukkelijk dat hiermee wordt teruggekomen op hetgeen is overwogen in de uitspraak van 7 december 2011 (201105286/1/H1), waarin de Afdeling had overwogen dat een verstreken begunstigingstermijn niet kan worden verlengd.

Auteurs

Erika Samuels Brusse