Home / Publicaties / Bewaartermijn informatie over opvragen persoonsge...

Bewaartermijn informatie over opvragen persoonsgegevens

28/05/2009

Het Hof van Justitie heeft in een prejudiciële procedure uitspraak gedaan over de vraag hoe lang informatie over het opvragen van persoonsgegevens bewaard moet worden.

Verloop van de procedure
Aanleiding voor deze procedure was een geding, aangespannen door de heer Rijkeboer, die in 2005 naar een andere gemeente verhuisde. Hij verzocht te gemeente Rotterdam opgave te aan wie in de twee jaren ervoor zijn persoonsgegevens uit de gemeentelijke basisadministratie waren verstrekt.

Op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie is de gemeente Rotterdam gehouden deze informatie één jaar te bewaren. De gemeente verstrekte daarom de informatie die zij beschikbaar had en wees voor het overige het verzoek af. Rijkeboer diende bezwaar in bij het College, maar dat werd afgewezen. Daarop stelde hij beroep in bij de rechtbank Rotterdam, die oordeelde dat de beperking van het recht om in kennis te worden gesteld van de aan de ontvangers meegedeelde gegevens tot één jaar voorafgaand aan het verzoek, niet verenigbaar is met artikel 12 van de Privacyrichtlijn (Richtlijn 95/46/EG ).

Tegen die uitspraak stelde het College hoger beroep in bij de Raad van State, die constateerde dat artikel 12 van de Privacyrichtlijn geen termijn bevat en het de vraag is of het de nationale wetgever vrij staat om die termijn te beperken. Deze vraag legt de Raad van State voor aan het Hof van Justitie.

Overwegingen van het Hof
Het Hof overweegt dat bij de beantwoording van die vraag aan de ene kant een rol speelt dat persoonsgegevens op grond van artikel 6 van de Privacyrichtlijn niet langer mogen worden bewaard dan noodzakelijk voor de verwezenlijking van het doel waarvoor ze verzameld zijn.
Aan de andere kant heeft de betrokkene op grond van artikel 12 van de Privacyrichtlijn recht op toegang tot zijn persoonsgegevens, en ook tot informatie over de ontvangers van die gegevens. In artikel 12 is echter geen termijn opgenomen. Het Hof overweegt daarover dat de lidstaten weliswaar in het algemeen in veel opzichten manoeuvreerruimte bij de uitvoering van de Privacyrichtlijn hebben, maar ten aanzien van artikel 12 die ruimte evenwel niet onbeperkt is.

Het Hof overweegt voorts dat het recht op toegang tot informatie over ontvangers niet alleen geldt voor het heden, maar ook voor het verleden. Een bewaartermijn mag echter niet onbeperkt gelden. Deze moet een juist evenwicht vormen tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer aan de ene kant en aan de andere kant de last die de verplichting tot bewaring van die informatie met zich meebrengt voor de verantwoordelijke. Een tipje van de sluier wil het Hof wel alvast oplichten, door de bewaringsduur van de basisgegevens in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) een nuttige (maar geen doorslaggevende) parameter te noemen, in het geval van de GBA dus één jaar.

Oordeel van het Hof
Het Hof komt tot het oordeel dat de bewaartermijn voor informatie van slechts één jaar geen juist evenwicht vormt tussen het belang en de verplichting in kwestie, omdat de basisgegevens veel langer worden bewaard. Het Hof acht die (korte) termijn niettemin toelaatbaar als wordt aangetoond dat een langere bewaartermijn een buitensporige last zou inhouden voor de verantwoordelijke.

Conclusie
Het oordeel van het Hof kan zo worden begrepen dat de bewaartermijn van informatie over ontvangers van persoonsgegevens in verhouding moet staan tot de bewaartermijn van de persoonsgegevens. Het Hof noemt de bewaartermijn van de persoonsgegevens (slechts) een nuttige parameter zonder doorslaggevende betekenis. De bewaartermijn voor informatie over degenen die de persoonsgegevens hebben opgevraagd, kan dus (aanzienlijk) korter zijn als de verantwoordelijke aantoont dat een langere termijn tot buitensporige lasten zou leiden.