Home / Publicaties / Coulante bestuursorganen: pas op voor de verjaring...

Coulante bestuursorganen: pas op voor de verjaring van de invorderingsbevoegdheid

27/01/2017

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak van 25 januari 2017 (zaaknr. 201508332/1/A3) nogmaals bevestigd dat de bereidheid van een bestuursorgaan om te wachten met invordering van verbeurde dwangsommen totdat op een tegen de last onder dwangsom aanhangig gemaakt beroep is beslist door de rechter, haar duur kan komen te staan. In deze zaak verloor het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (het college) de bevoegdheid om EUR 26.500,00 aan verbeurde dwangsommen in te vorderen.

Wat was er precies aan deze uitspraak vooraf gegaan? Het college had overtreder onder oplegging van dwangsommen gelast om verschillende overtredingen in verband met kamerverhuur te beëindigen. Nu door overtreder niet aan de last werd voldaan, besloot het college tot invordering van verbeurde dwangsommen ten bedrage van in totaal EUR 26.500,00. De door overtreder tegen het rechtbankoordeel aangespannen hoger beroepsprocedure heeft niet alleen betrekking op de opgelegde last, maar ook op de invorderingsbesluiten. Voordat de Afdeling kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, ziet zij zich gesteld voor de vraag of de bevoegdheid tot invordering inmiddels is verjaard. De Afdeling stelt vast dat het college de overtreder heeft aangemaand tot betaling van verbeurde dwangsommen en dat daarmee de verjaringstermijn van één jaar als neergelegd in artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is gestuit, waardoor voor elke verbeurde dwangsom een nieuwe verjaringstermijn van één jaar is gaan lopen. Het college heeft vervolgens in een brief aan de rechtbank te kennen gegeven dat het zal wachten met invordering van de verbeurde dwangsommen totdat op het beroep tegen de last is beslist. Hoewel dit een coulant gebaar is en daarmee de noodzaak voor de rechtbank om een voorlopige voorziening te treffen is weggenomen, geeft de Afdeling aan dat een dergelijke bereidheid tot opschorten van de invordering géén besluit tot uitstel van betaling is als bedoeld in artikel 4:94 van de Awb waarmee de verjaringstermijn kan worden verlengd. Het opschorten van het invorderingstraject doet aan de van rechtswege ontstane betalingsverplichting immers niet af. Nu het college de na de aanmaning opnieuw lopende verjaringstermijnen niet wederom heeft gestuit, is de bevoegdheid tot invordering ten tijde van het hoger beroep verjaard. Aan de last kan daarom geen uitvoering meer worden gegeven. Vergoeding van de proceskosten levert op zichzelf onvoldoende procesbelang op. De Afdeling komt dan ook tot de conclusie dat overtreder geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.

Uit deze uitspraak blijkt wederom dat bestuursorganen die te maken hebben met invordering van verbeurde dwangsommen, zeer goed moeten opletten dat zij tijdig (dat wil zeggen binnen 1 jaar na verbeurte) stuitingshandelingen verrichten ten aanzien van de verjaring van de bevoegdheid tot invordering. Stuiten kan alleen door een aanmaning, een beschikking tot verrekening of door betekening of tenuitvoerlegging van een dwangbevel. De verjaringstermijn kan uitsluitend worden verlengd wanneer een beschikking van die strekking op grond van artikel 4:94 van de Awb wordt genomen en aan de schuldenaar wordt gestuurd. Een briefje aan de rechtbank volstaat hiervoor niet.

ECLI:NL:RVS:2017:151

Auteurs

Heidi Dekker