Home / Publicaties / Derdenbeding CAR-verzekering

Derdenbeding CAR-verzekering

14/05/2013

In zijn arrest van 19 april 2013 (LJN: BY3123) liet de Hoge Raad zich uit over de vraag of, en zo ja, in welke omvang, in een CAR-polis mede dekking wordt verleend aan derden en het vertrouwen dat derden in dit kader kunnen ontlenen aan door de verzekeraar gedane mededelingen of gewekte verwachtingen dat hem dekking zal worden verleend op basis van de polis tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer.

Feiten

De Belgische vennootschap Alheembouw (eiseres) heeft in onderaanneming van Vekoma grond- en funderingswerkzaamheden verricht ten behoeve van de bouw van een achtbaan in een pretpark in België. Vekoma had bij Hannover International Insurance (Nederland), thans HDI-Gerling een doorlopende Construction All Risks-verzekering (CAR-verzekering) gesloten. Bij de door Alheembouw uitgevoerde werkzaamheden is schade opgetreden, die is gemeld bij verzekeraars. Uit de op de CAR-polis toepasselijke Algemene Verzekeringsvoorwaarden C.A.R.-90 volgt dat Alheembouw als onderaannemer kwalificeert als verzekerde onder de CAR-polis.

In dit geding heeft Alheembouw verzekeraars aangesproken tot vergoeding van de schade tot een bedrag van ruim € 1 miljoen. Zij stelt dat deze schade is gedekt onder de door Vekoma mede ten behoeve van haar afgesloten CAR-polis. Verzekeraars voeren aan dat de schade in weerwil van de formulering van de Algemene Verzekeringsvoorwaarden niet onder de dekking van deze verzekering valt omdat zij met Vekoma een meer beperkte dekking zijn overeengekomen.

Rechtbank en hof

De rechtbank wees de vorderingen van Alheembouw af. Zij overwoog daartoe onder meer dat i) verzekeraars hebben bewezen dat zij bij het sluiten van de verzekering met Vekoma zijn overeengekomen dat turn key-projecten, zoals het onderhavige, niet onder de dekking daarvan vallen, ii) Alheembouw er niet op mocht vertrouwen dat de haar uitgevoerde werkzaamheden onder de dekking zouden vallen en iii) Alheembouw gebonden is aan de reikwijdte van de dekking zoals tussen verzekeraars en verzekeringnemer overeengekomen.

Het hof bekrachtigde het vonnis en oordeelde dat Alheembouw het derdenbeding niet kon aanvaarden omdat het werk een turn key-project betrof waarvoor de verzekering niet gold en Alheembouw dus geen partij was geworden bij de verzekeringsovereenkomst. Voorts overwoog het hof dat wanneer Alheembouw wel partij bij de verzekeringsovereenkomst zou zijn geworden, deze moet worden uitgelegd aan de hand van de Haviltexmaatstaf en dat in dit geval geen gronden aanwezig zijn voor uitleg aan de hand van uitsluitend objectieve criteria.

Hoge Raad

Ook het door Alheembouw ingestelde cassatieberoep werd verworpen. De Hoge Raad nam bij de beoordeling hiervan als uitgangspunt dat Alheembouw pas in de loop van de procedure bekend werd met de inhoud van de CAR-polis en de polisvoorwaarden. De Hoge Raad stelde voorop dat de vraag of, en zo ja in welke omvang, in een verzekeringspolis mede dekking wordt verleend aan derden (eventueel na aanvaarding van een daartoe strekkend derdenbeding), dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen de verzekeraar en de verzekeringnemer dienaangaande zijn overeengekomen. Dit uitgangspunt geldt ook de uitleg van een beding in een CAR-verzekering, waarbij dekking wordt verleend aan onderaannemers die door de aannemer – tevens wederpartij van de verzekeraar – bij de uitvoering van een verzekerd werk worden ingeschakeld. De onderaannemer kan jegens de verzekeraar bescherming ontlenen aan art. 3:35 BW indien hij op grond van de bewoordingen van de polis, eventueel in samenhang met (andere) door de verzekeraar gedane mededelingen of gewekte verwachtingen erop heeft vertrouwd, en erop heeft mogen vertrouwen, dat hem dekking zal worden verleend.

In het onderhavige geval was het door Alheembouw gestelde vertrouwen dat haar door de CAR-polis dekking wordt verleend, echter uitsluitend gebaseerd op de door haar als onderaannemer met haar wederpartij Vekoma gemaakte afspraken en de gebruikelijke dekkingsomvang van een CAR-verzekering. Daarbij kwam dat Alheembouw pas in de loop van de procedure bekend is geworden met de polisvoorwaarden, en zij niet heeft aangevoerd dat zij is afgegaan op de bewoordingen waarin de dekkingsomvang van de polis was omschreven. Zij heeft ook niets gesteld over (andere) door verzekeraars gedane mededelingen of gewekte verwachtingen Op grond hiervan kon zij jegens verzekeraars geen bescherming ontlenen aan art. 3:35 of 3:36 BW en liet de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand.

Auteurs

Danny Theunis