Home / Publicaties / Hoge Raad verwerpt cassatieberoep in enquêteprocedure...

Hoge Raad verwerpt cassatieberoep in enquêteprocedure inzake SNS Reaal N.V.

16/11/2016

Hoge Raad 4 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2518 en ECLI:NL:HR:2016:2456

Op 4 november 2016 heeft de Hoge Raad twee beschikkingen gewezen in de enquêteprocedure inzake SNS Reaal N.V. ("SNS Reaal"). De beschikkingen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.

De Staat der Nederlanden en de Stichting Administratiekantoor Beheer Financiële Instellingen (de "Staat") hebben cassatie ingesteld tegen de beschikking van de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 8 juli 2015. In cassatie gaat het om de vraag of VEB en Stichting Beheer SNS Reaal ontvankelijk zijn in hun verzoeken tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken bij SNS Reaal.

Op 1 februari 2013 heeft de Minister van Financiën de aandelen in SNS Reaal onteigend, gebruik makend van de hem in de Wet op het financieel toezicht ("Interventiewet") gegeven bevoegdheid. Voorafgaand aan de onteigening hield Stichting Beheer SNS Reaal 50,00000921% van de gewone aandelen en 6 aandelen B in SNS Reaal. De overige aandelen in SNS Reaal werden tot aan het tijdstip van de onteigening verhandeld op de beurs te Amsterdam. SNS Reaal hield en houdt de aandelen in SNS Bank. SNS Bank hield tot 31 december 2013 alle aandelen in SNS Property Finance B.V. ("Propertize").

Het onderhavige cassatieberoep betreft het verzoek van onder andere VEB de Ondernemingskamer om een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van SNS Reaal, SNS Bank en Propertize vanaf 1 januari 2006 tot en met het moment waarop het onderzoek is afgerond. De Ondernemingskamer heeft VEB niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van Propertize en geoordeeld dat VEB en Stichting Beheer SNS Reaal wel ontvankelijk zijn in hun verzoeken tot het gelasten van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van SNS Reaal.

De Ondernemingskamer gaat ervan uit dat VEB en Stichting Beheer SNS Reaal onmiddellijk voorafgaand aan de onteigening enquêtebevoegdheid hadden ten aanzien van SNS Reaal. De Ondernemingskamer neemt tot uitgangspunt dat met de Interventiewet niet wordt beoogd meer rechten en bevoegdheden aan te tasten of aan onteigende aandeelhouders te ontnemen dan strikt noodzakelijk is voor het doel waartoe in de Interventiewet de mogelijkheid tot onteigening is gegeven. De omstandigheid dat onteigening op grond van de Interventiewet er de oorzaak van is dat niet langer wordt voldaan aan de kapitaalseis vormt volgens de Ondernemingskamer geen beletsel om VEB en Stichting Beheer SNS Reaal enquêtebevoegd te achten ten aanzien van SNS Reaal.

De hoofdklacht in cassatie luidt dat de Ondernemingskamer miskent dat voormalige aandeelhouders van een vennootschap die hun hoedanigheid van aandeelhouder hebben verloren, als gevolg van een (rechtmatige) onteigening op grond van de Interventiewet, niet bevoegd zijn tot het verzoeken van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap waarin zij aandelen hielden en in zoverre niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek. De (sub)klachten bestrijden het oordeel van de Ondernemingskamer vanuit verschillende invalshoeken, namelijk dat de aangenomen ontvankelijkheid zich (i) niet verdraagt met de limitatieve opsomming in artikel 2:346 BW, (ii) niet strookt met de zogenaamde Slotervaartbeschikking van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:905) en (iii) leidt tot een onzekere en instabiele situatie die haaks staat op het overheidsstreven om SNS Reaal te stabiliseren en te reorganiseren. Als toelichting op argument (ii), in de Slotervaartbeschikking is geoordeeld dat de strekking van het enquêterecht meebrengt dat een aandeelhouder of certificaathouder die als gevolg van een uitgifte van (certificaten van) aandelen niet langer voldoet aan de kapitaalseis, bevoegd is tot het indienen van een verzoek om een enquête in te stellen, mits het verzoek (mede) betrekking heeft op een onderzoek naar die uitgifte en de verzoeker stelt dat er gegronde redenen bestaan om te twijfelen aan een juist beleid of een juiste gang van zaken bij die uitgifte.

De Hoge Raad behandelt de klachten gezamenlijk en oordeelt als volgt. Het verschil tussen de onderhavige zaak en de Slotervaartbeschikking is dat in het onderhavige geval de directe oorzaak van het niet meer voldoen aan de kapitaalseis niet is gelegen in enige handeling van of binnen de rechtspersoon, maar in een handeling van een derde (onteigening van de Staat). Dit verschil is echter niet zodanig dat voor de ontvankelijkheid van het verzoek in het onderhavige geval anders moet worden beslist dan in een geval als aan de orde was in de Slotervaarbeschikking, aldus de Hoge Raad. Bij het voorgaande komt dat de onteigening mede ertoe strekt een faillissement van SNS Reaal te voorkomen. In geval van een faillissement zouden de aandeelhouders ontvankelijk zijn geweest in een verzoek als onderhavige, ook al zou daarbij de nadruk op hun eigen belang hebben gelegen. Ook dit rechtvaardigt volgens de Hoge Raad het oordeel dat de onteigening niet in de weg staat aan het voor ontvankelijkheid vereiste verband tussen het beleid binnen de vennootschap en het niet meer voldoen aan de kapitaalseis. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat de onteigende aandeelhouders recht hebben op een schadeloosstelling voor het verlies van hun aandelen, nu de hoogte daarvan in negatieve zin kan zijn beïnvloed door het beleid en de gang van zaken in de periode die aan de onteigening voorafging, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelt dat het bovenstaande niet een uitbreiding betekent van de limitatieve opsomming in de wet van degenen die bevoegd zijn tot het indienen van een enquêteverzoek. Het betreft volgens de Hoge Raad daarentegen – evenals de regel in de Slotervaartbeschikking – een uitleg van artikel 2:346 BW. Anders dan de Staat aanvoert, staan doel en strekking van de Interventiewet niet in de weg aan de ontvankelijkheid van VEB en Stichting Beheer, aldus de Hoge Raad. Volgens de Hoge Raad dienen de bezwaren van de Staat die doelen op specifieke negatieve gevolgen van een enquête geen rol te spelen bij de ontvankelijkheidsvraag, maar dienen deze aan de orde te komen bij de beantwoording van de vraag of de verzoeken dienen te worden toegewezen. De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Auteurs

Portret vanMarlies Enderink
Marlies Enderink