Home / Publicaties / Pandrecht. Prioriteitsbeginsel. Rangorde. Wenk onder...

Pandrecht. Prioriteitsbeginsel. Rangorde. Wenk onder Hof 's-Hertogenbosch, 19-03-2019

07/06/2019

David Bos is redactioneel medewerker van het tijdschrift Rechtspraak Insolventierecht (RI).

Verliest een lager gerangschikt stil pandhouder voorrang door inning van een vordering door een hoger gerangschikt openbaar pandhouder? Speelt uitleg van pandaktes een rol bij het bepalen van de rangorde van de daarmee gevestigde pandrechten? (Van Dooren q.q./R. Bontrup Holding B.V.)

Wenk in RI 2019/38, ECLI:NL:GHSHE:2019:1061

Als een verpande vordering door een (openbaar) pandhouder is geïnd, dan is er van rechtswege sprake van substitutie: de pandrechten waarmee de vordering bezwaard was, komen op het geïnde te rusten, zie art. 3:246 lid 5 BW. In deze zaak kwam de vraag aan de orde of die substitutie ook plaatsvindt ten aanzien van stille pandrechten van andere pandhouders op de betreffende vordering en of zij dus voorrang hebben behouden. Er werd namelijk gesteld dat die stille pandhouders hun voorrangspositie verloren zouden hebben, omdat het niet ging om openbaar gemaakte pandrechten. Het hof overweegt daarentegen: 'Op de opbrengst blijven in beginsel alle bestaande pandrechten rusten (...)'. Hoewel de overweging niet helemaal aansluit bij de letterlijke tekst van art. 3:246 lid 5 BW, blijkt – niet geheel verrassend – dat ook het pandrecht van de stille pandhouder op de vordering op het geïnde komt te rusten. De verdeling van de opbrengst vindt vervolgens plaats langs de weg van art. 3:253 BW. Onder omstandigheden kan er aanleiding zijn om een rangregeling te vragen om tot verdeling te komen.

Vervolgens ging het in deze zaak om de rangorde tussen verschillende pandhouders. De regel is dat wanneer op een goed twee of meer rechten rusten die met elkaar in botsing komen, het oudste recht voorgaat. Dit staat bekend als het prioriteitsbeginsel. De rangorde wordt bepaald door het tijdstip van vestiging. Een eerder gevestigd pandrecht op een zaak of vordering gaat boven een later daarop gevestigd pandrecht.

In de onderhavige zaak diende de rangorde bepaald te worden tussen pandrechten gevestigd via onderhandse pandaktes die allemaal op dezelfde dag ondertekend waren en die op dezelfde dag geregistreerd waren bij de Belastingdienst.

Het exacte moment van het vestigen van een pandrecht staat vast als een pandrecht via een authentieke akte wordt gevestigd. Zo'n akte moet immers naast een datum ook een tijdstip vermelden. De rangorde kan dan eenvoudig worden bepaald.

Bij het vestigen van een pandrecht via een geregistreerde onderhandse akte is de vestigingshandeling voltooid en komt het pandrecht tot stand op het moment van het ter registratie aanbieden van de pandakte bij de Belastingdienst. Daar wordt echter alleen een datum, zonder tijdstip, vastgelegd. Als er op één dag meer dan één onderhandse akte strekkende tot verpanding van hetzelfde goed wordt aangeboden, geeft de registratiedatum geen uitsluitsel over de volgorde waarin de pandrechten zijn gevestigd. De Belastingdienst kent wel volgnummers van registratie toe, maar die nummers geven geen uitsluitsel. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie waarin aktes per post worden aangeboden en gelijktijdig worden bezorgd en dus ter registratie aangeboden. De rangorde kan op die manier dan niet worden vastgesteld.

In deze zaak zijn de pandaktes ondertekend door verschillende entiteiten binnen een groep van vennootschappen. Uit de uitspraak ontstaat de indruk dat de aktes op hetzelfde moment bij de Belastingdienst ter registratie zijn aangeboden; er wordt in ieder geval niet gerept over verschillende tijdstippen van aanbieden.

Het hof komt met een oplossing voor deze situatie: om toch de rangorde te bepalen moeten de pandaktes worden uitgelegd, waartoe nader zal moeten worden bezien wat er bij de financiële herstructurering op de betreffende datum is gebeurd én welke rangorde daarbij aan de pandrechten is toegekend.

Inderdaad blijkt uit de verschillende pandaktes dat er een rangorde is beoogd; er wordt immers gesproken over eerder gevestigde pandrechten en de aktes sluiten wat dat betreft bij elkaar aan. Het hof bepaalt de rangorde dan conform de in de aktes vermelde rangorde.

Op het moment van het ondertekenen van de verschillende aktes is er evenwel nog geen sprake van eerder gevestigde pandrechten: die pandrechten moesten op dat moment van ondertekening nog tot stand komen door de latere registratie van de pandaktes. Een uitleg van de pandaktes lijkt voor het moment van het tot stand komen van een pandrecht niet aan de orde.

Vergelijk de situatie waarin vaststaat dat een pandakte waarin over een lager gerangschikt pandrecht wordt gerept, eerder geregistreerd wordt dan de pandakte waarmee het hogere gerangschikt pandrecht gevestigd had moeten worden. Ook dan gaat het laatst tot stand gekomen pandrecht niet in rang voor op het eerder gevestigde pandrecht, ondanks dat de tekst van de pandaktes daar dan wel van uit gaat.

In het onderhavige geval lijkt sprake te zijn van een gelijktijdige vestiging van meerdere pandrechten op dezelfde vordering. Voor die gevallen wordt in de literatuur verdedigd dat dit leidt tot de totstandkoming van twee afzonderlijke pandrechten van gelijke rang. Zie daarover Steneker en Faber/Vermunt (Zie anders).

Het voorgaande neemt niet weg dat de inhoud van de pandaktes wel relevant kan zijn. Denkbaar is dat bij gelijktijdige vestiging van pandrechten de beoogd lager gerangschikt pandhouder de beoogd hoger gerangschikt pandhouder moet laten voorgaan. Dat is dan een verbintenisrechtelijke aangelegenheid. Goederenrechtelijk hebben de betreffende pandhouders echter nog steeds een gelijke voorrangspositie.

De rangordediscussie kan overigens – zeker als er sprake is van meerdere pandaktes die binnen een groep van vennootschappen getekend worden – voorkomen worden door bij het ter registratie aanbieden van de pandaktes om een ontvangstbevestiging met tijdstip te vragen. In de praktijk is gebleken dat die bevestiging wordt gegeven als de pandakte in persoon wordt aangeboden bij het loket van het Cluster Registratie van de Belastingdienst in Rotterdam. Door dan achtereenvolgens de pandaktes af te geven, kan de rangorde aan de hand van de tijdsaanduiding op de ontvangstbevestigingen vast komen te staan. Een andere mogelijkheid is dat de rangorde bepaald kan worden aan de hand van getuigenbewijs omtrent het tijdstip van aanbieden van de onderhandse aktes bij de Belastingdienst.

Auteurs

David Bos