Home / Publicaties / Persoonlijke aansprakelijkheid bestuurder vereist...

Persoonlijke aansprakelijkheid bestuurder vereist naast wetenschap van het niet kunnen nakomen ook wetenschap dat dit tot schade zal lijden

10/09/2014

In zijn arrest ECLI:NL:HR:2014:2627 verwerpt de Hoge Raad een cassatieberoep tegen het arrest van het hof Arnhem Leeuwarden waarin de verzwaarde maatstaf van bestuurdersaansprakelijkheid was toegepast. De Hoge Raad bevestigt dat indien een bestuurder namens de vennootschap een verplichting aangaat tot het vestigen van een eersterangs-pandrecht, waarvan hij wist dat de vennootschap deze verplichting niet zou kunnen nakomen, slechts ruimte is voor persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder indien de bestuurder bovendien wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser als gevolg van het niet nakomen schade zou lijden.

Feiten

Verweerder en zijn echtgenote waren (indirect) bestuurder van besloten vennootschappen waarin een Renault-Nissan dealership werd gedreven. In 1999 (en januari 2005) werd financiering aangetrokken bij ABN AMRO die op haar beurt een eerste pandrecht op de voorraad (voertuigen) bedong. Eiser, RCI, een onderdeel van de Renault S.A.S. groep die financiering verstrekt aan dealerbedrijven, heeft op een later moment eveneens financiering verstrekt. Onder de overeenkomst tussen de dealer en RCI is de dealer verplicht een eerste pandrecht op de voorraad te verstrekken. In 2007 beëindigt ABN AMRO de kredietrelatie met de dealer waarna zowel de bank als RCI executoriaal pandbeslag op de voorraad voertuigen leggen. Uit de opbrengst van de executoriale veiling is de bank als eerste pandrechthouder vóór RCI voldaan.

Rechtbank en hof

RCI stelt dat verweerder persoonlijk aansprakelijk is voor de door RCI geleden schade. De rechtbank wijst de vordering van RCI af. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank daarbij overwegende dat vaststaat dat de vennootschappen die verplichting tot het vestigen van eerste pandrechten op de voertuigen ten gunste van RCI niet hebben nageleefd. Het hof overweegt dat de vraag waarom het in deze zaak draait is of dit verwijt persoonlijke aansprakelijkheid van verweerder meebrengt. RCI baseerde haar vordering op de stelling dat verweerder namens de door hem bestuurde vennootschappen een verplichting is aangegaan waarvan hij van meet af aan wist, dan wel behoorde te weten dat die vennootschappen geen eerste pandrecht zouden (kunnen) verlenen. Het hof overweegt dat RCI ook omstandigheden had moeten stellen waaruit blijkt dat verweerder op het moment dat hij namens de vennootschappen de verplichting aanging tot het verlenen van een eersterangs-pandrecht, voorzienbaar was dan wel behoorde te zijn dat die vennootschappen geen verhaal zouden bieden voor de schade van RCI. Door dit na te laten heeft RCI niet aan haar stelplicht voldaan.

Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep waarbij hij de geldende maatstaf voor bestuurdersaansprakelijkheid herhaalt dat uitgangspunt is dat de vennootschap slechts zelf aansprakelijk is bij een tekortkoming of onrechtmatige daad. In bijzondere gevallen is er naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ruimte voor aansprakelijkheid van de bestuurder, waarbij vereist is dat hem ter zake een persoonlijk en ernstig verwijt kan worden gemaakt. Indien de bestuurder namens de vennootschap een verbintenis is aangegaan en de vordering van de schuldeiser onbetaald blijft en onverhaalbaar blijkt, kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder worden aangenomen indien deze bij het aangaan van die verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren rechtvaardigingsgronden (zie de arresten HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521, NJ 1990/286 (Beklamel) en Ontvanger/Roelofsen. In de kern houdt dit zogenoemde “Beklamelcriterium” de eis in dat de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis wist of behoorde te begrijpen dat de schuldeiser van de vennootschap als gevolg van zijn handelen schade zou lijden.

De Hoge Raad overweegt dat naast het verwijt dat de bestuurder namens de vennootschappen een verplichting is aangegaan waarvan hij wist of behoorde te weten dat de vennootschappen deze verplichting niet kon nakomen, voor aansprakelijkheid van de bestuurder eveneens vereist is dat de bestuurder wist dat RCI als gevolg van die niet nakoming schade zou lijden. De enkele omstandigheid dat de schuldeiser, anders dan was overeengekomen, geen eerste maar een tweede pandrecht heeft verkregen, brengt evenwel nog niet mee dat hij dientengevolge schade lijdt. RCI had op dit punt onvoldoende gesteld waardoor het oordeel van het hof geenszins onbegrijpelijk is.

Auteurs

Hendrik ter Kuile