Home / Publicaties / Proportionele aansprakelijkheid bij vermogensbehe...

Proportionele aansprakelijkheid bij vermogensbeheer?

09/03/2011

Dit arrest van de Hoge Raad van 24 december 2010 ziet op (i) de zorgplicht van een vermogensbeheerder jegens zijn cliënt en (ii) proportionele aansprakelijkheid (LJN: BO 1799).

De Hoge Raad heeft de rechtsregel van proportionele aansprakelijkheid in zijn arrest Nefalit/Karamus aangenomen. Het ging hierbij om een situatie waarbij de werkgever aansprakelijk werd gehouden voor schade die de werknemer had opgelopen omdat hij was blootgesteld aan een voor de gezondheid gevaarlijk stof.

In deze newsflash zal met name op de proportionele aansprakelijkheid worden ingegaan. De zorgplicht van de vermogensbeheerder komt in mindere mate aan de orde.

Feiten
Verweerder heeft een overeenkomst van vermogensbeheer gesloten met MeesPierson N.V., rechtsvoorgangster van Fortis Bank N.V. (hierna: Fortis). Verweerder was bij het aangaan van de overeenkomst in het bezit van 669.573 aandelen Predictive Systems Inc. (hierna: Predictive) die genoteerd stonden aan de effectenbeurs NASDAQ. Partijen zijn overeengekomen dat de vergoeding voor het beheer en administratie wordt berekend op basis van een percentage van de beleggingsportefeuille. Fortis zou over de aandelen Predictive, die reeds in het bezit waren van verweerder, geen beheerfee berekenen. Ten tijde van het aangaan van de beheerovereenkomst waren de aandelen Predictive tenminste 63 miljoen gulden waard. In de maanden na totstandkoming van deze overeenkomst is de koers van het aandeel Predictive sterk gedaald. Verweerder verwijt Fortis dat zij de verplichtingen uit de beheerovereenkomst niet zou zijn nagekomen en tevens een zorgplicht jegens haar heeft geschonden. Verweerder vordert een bedrag van € 12.866.677,- als schadevergoeding.

Rechtbank en hof
De rechtbank heeft de vordering van verweerder afgewezen onder meer omdat de aandelen Predictive niet onder de beheerovereenkomst zouden vallen, nu geen fee werd berekend over deze aandelen. Het koersrisico zou daarom voor risico van verweerder moeten komen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. Het hof volgt de rechtbank weliswaar in het oordeel dat de Predictive aandelen niet onder de beheerovereenkomst vallen, maar komt desondanks tot een andere conclusie. De bedoeling van partijen was dat de opbrengst - na verkoop van de aandelen Predictive - zou worden toegevoegd aan het vermogen dat reeds in beheer was gegeven aan Fortis. In eerste instantie konden de Predictive aandelen niet worden verkocht doordat een lock-up bepaling van toepassing was. De aandelen werden door verweerder echter ook na deze periode niet verkocht. Dit had invloed op het gehele vermogen van verweerder omdat deze aldus blootstond aan een koersrisico. Fortis had erop moeten toezien dat de aandelen na de lock-up periode zo snel mogelijk verkocht zouden worden zodat de feitelijke situatie in overeenstemming zou worden gebracht met de overeengekomen uitgangspunten voor het vermogensbeheer. Dit advies had Fortis in niet mis te verstane bewoordingen moeten geven. Nu zij dit heeft nagelaten is zij tekortgeschoten in de zorgvuldigheid die zij als financiële dienstverlener diende te betrachten.

Het in artikel 6:98 BW bedoelde oorzakelijk verband tussen die tekortkoming en het door verweerder gestelde nadeel kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Niet zonder meer kan immers worden aangenomen dat verweerder het -niet gegeven- advies zou hebben opgevolgd. Verweerder had vertrouwen in de aandelen Predictive en droeg kennis van de ontwikkelingen binnen het bedrijf. Het hof bepaalt daarom schattenderwijs hoe waarschijnlijk het is dat verweerder het advies zou hebben opgevolgd of juist genegeerd. Het hof bepaalt die kans, met inachtneming van de in de artikelen 6:99 BW en 6:101 BW vervatte uitgangspunten, op 50 %. Fortis moet de helft van het nadeel van verweerder vergoeden doordat hij de aandelen langer in zijn bezit heeft gehouden.

Cassatiemiddel en Hoge Raad
Fortis gaat in cassatie en voert samengevat onder meer aan dat het hof heeft miskend dat (i) een noodzakelijke voorwaarde voor toerekening op de voet van art. 6:98 BW is dat het condicio-sine-qua-non verband tussen de tekortkoming van Fortis en de geleden schade is komen vast te staan, (ii) de rechtsregel van proportionele aansprakelijkheid slechts in uitzonderingsgevallen kan worden toegepast wanneer het bewijs van causaal verband in het algemeen een probleem is, en niet wanneer sprake is van een bewijsprobleem met betrekking tot het causaal verband dat voortvloeit uit de specifieke omstandigheden van het geval, en (iii) de aard van de normschending en de strekking van de geschonden norm waarvan in deze zaak sprake is, de toepassing van proportionele aansprakelijkheid niet rechtvaardigen.

De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat toepassing van de in het arrest Nefalit/Karamus geformuleerde regel ertoe kan leiden dat iemand aansprakelijk wordt gehouden voor een schade die hij niet, of niet in de door de rechter aangewezen mate, heeft veroorzaakt. Deze rechtsregel moet daarom terughoudend worden toegepast. Een rechter dient bij toepassing van deze regel duidelijk te motiveren waarom toepassing in het concrete geval gerechtvaardigd is. De Hoge Raad oordeelt dat voor toepassing met name aanleiding kan zijn indien de aansprakelijkheid van de aangesproken partij op zichzelf vaststaat, de kans niet zeer klein is dat het causaal verband tussen de geschonden norm en de geleden schade aanwezig is en de strekking van de geschonden norm en de aard van de normschending toepassing van de regel rechtvaardigen.

In casu is de aard van de geschonden norm de schending van de waarschuwingsplicht van een vermogensbeheerder jegens zijn cliënt en de strekking van de geschonden norm is het voorkomen van vermogensschade. De kans dat verweerder het -niet gegeven- advies van Fortis zou hebben opgevolgd is niet bijzonder groot te noemen. De hiervoor bedoelde terughoudendheid brengt hierdoor in zo'n geval volgens de Hoge Raad mee dat het jegens de vermogensbeheerder onaanvaardbaar is om het in beginsel op de cliënt rustende bewijsrisico omtrent het condicio-sine-qua-non-verband tussen de op zichzelf vaststaande normschending en de schade niet voor rekening van cliënt te laten, maar in plaats daarvan toepassing te geven aan de rechtsregel van het arrest Nefalit/Karamus. Het middel treft derhalve gedeeltelijk doel.

Conclusie
Uit dit arrest van de Hoge Raad kan worden geconcludeerd dat de rechtsregel omtrent de proportionele aansprakelijkheid uit Nefalit/Karamus, ook buiten gevallen als in Nefalit/Karamus kan worden toegepast. Er moet sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden, hetgeen van geval tot geval moet worden beoordeeld, en van de aanwezigheid waarvan de rechter in zijn motivering verantwoording dient af te leggen.