Home / Publicaties / Real Estate: Overzicht jurisprudentie - juli t/m augustus...

Real Estate: Overzicht jurisprudentie - juli t/m augustus 2020

Actuele jurisprudentie over onder andere project- en gebiedsontwikkeling, bestemmingsplannen, grondexploitatie en omgevingsvergunningen

19/08/2020

I. Projectontwikkeling

Afbreken onderhandelingen over verkoop terrein

Wanneer partijen met elkaar in onderhandeling zijn getreden over het sluiten van een overeenkomst, staat het ieder van hen in beginsel vrij die onderhandelingen ook weer af te breken, tenzij bij de wederpartij een gerechtvaardigd vertrouwen in de totstandkoming van de overeenkomst was ontstaan. Voor dit laatste is van belang of er ten tijde van het afbreken van de onderhandelingen (principe-)overeenstemming was bereikt over de onderwerpen die in de desbetreffende zaak als essentieel waren aan te merken. Welke onderwerpen van essentieel belang zijn verschilt van geval tot geval, en voor onderhandelende partijen is het dan ook aan te raden om tegenover de wederpartij duidelijk aan te geven welke onderwerpen of aspecten van (cruciaal) belang zijn om de onderhandelingen te laten slagen. 

In deze zaak ging het om de mogelijke verkoop van een terrein. De koper had de verkoper een bepaald voorstel gedaan over de fiscale routing, waarmee de verkoper zich – na ingewonnen advies – niet kon verenigen, hetgeen hij de koper ook had laten weten onder de aankondiging dat hij een herziene concept-koopovereenkomst zou laten opstellen waarin de fiscale nadelen voor hem (verkoper) zouden zijn weggenomen. Koper houdt echter vast aan het eigen voorstel, waarna verkoper de onderhandelingen afbreekt. Het hof is van oordeel dat de fiscale constructie een essentieel onderdeel vormde van de beoogde koopovereenkomst, zodat het verkoper vrijstond de onderhandelingen af te breken. Het hof tekent daarbij aan dat verkoper voldoende rekening had gehouden met de gerechtvaardigde belangen van koper.

Gerechtshof Amsterdam 9 april 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1206

Nakoming van toezegging inzake planologische medewerking

Uit het zogeheten Miss Etam-arrest van de Hoge Raad uit 2011 volgt dat voor zover een overeenkomst ten aanzien van een bestemmingsplan een verplichting voor de gemeente meebrengt om bepaalde publiekrechtelijke bevoegdheden (tot het vaststellen van dat bestemmingsplan en het verlenen van bouwvergunningen in dat plangebied) op een bepaalde wijze uit te oefenen, de overeenkomst - in zoverre - het karakter heeft van een zogenoemde bevoegdhedenovereenkomst. Een dergelijke overeenkomst heeft een gemengd (privaatrechtelijk en bestuursrechtelijk) karakter. Wenst de wederpartij van de gemeente nakoming van de uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verplichting tot het nemen van het besluit, dan dient zij zich tot de bestuursrechter te wenden als de rechter die bevoegd is ten aanzien van het besluit. Ter zake van een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie is de burgerlijke rechter de bevoegde rechter. 

In de voorliggende zaak was aan appellant in het verleden door een wethouder de toezegging gedaan dat de gemeente zich zou inspannen om het bestemmingsplan voor het perceel van appellant zodanig te wijzigen dat daarop een woning zou kunnen worden gebouwd. Appellant vordert nakoming van deze toezegging. Voor zo'n toezegging geldt hetzelfde als voor (de nakoming van) een bevoegdhedenovereenkomst. Appellant heeft nagelaten om bij de bestuursrechtrechter op te komen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan waarbij geen woonbestemming aan zijn perceel is toegekend. Nu vaststaat dat er een met voldoende waarborgen omkleden rechtsgang voor appellant heeft opengestaan (die hij niet heeft gebruikt) en hij geen schadevergoeding heeft gevorderd, is appellant niet-ontvankelijk in zijn vordering voor de burgerlijke rechter. 

Dit arrest laat zien dat het in zo'n situatie voor de betrokkene van groot belang is om zich rekenschap te geven van de vraag, wat hij precies wil bereiken: nakoming van de verplichting c.q. toezegging van de gemeente (dan moet hij naar de bestuursrechter) of schadevergoeding (dan kan hij zich tot de burgerlijke rechter wenden). De bestuursrechter toetst het aangevallen besluit aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwensbeginsel, de burgerlijke rechter beoordeelt de vordering tot schadevergoeding aan de hand van de vraag of sprake is van een toerekenbare tekortkoming die schade heeft veroorzaakt. 

Gerechtshof Den Bosch 14 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2177

 

II. Bestemmingsplannen

Bij herziening van bestemmingsplan mag schakelbepaling niet worden vergeten

Wanneer de gemeenteraad een bestemmingsplan op één of meer onderdelen herziet (dat wil zeggen actualiseert, wijzigt, aanvult etc.) moet in dat nieuwe plan een zogeheten "schakelbepaling" worden opgenomen om te bewerkstelligen dat het moederplan, voor zover het niet is herzien, zijn gelding onverkort blijft behouden. Wordt zo'n schakelbepaling vergeten, dan wordt het moederplan als het ware overschreven, en gelden voortaan alleen de planregels en de verbeelding die deel uitmaken van de herziening.

In deze zaak had de gemeenteraad met de kleuren groen en geel gemarkeerd welke planregels door de herziening waren komen te vervallen dan wel waren toegevoegd. De Afdeling overwoog dat de planregels met het oog op de rechtszekerheid in de vorm van een schakelbepaling ondubbelzinnig moeten bepalen dat de verbeelding en de planregels uit het vorige bestemmingsplan al dan niet gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing blijven. Nu dat hier niet was gebeurd, droeg de Afdeling de raad op om het gebrek te herstellen.  

ABRvS 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1326

Uitleg van planregels en niet-gedefinieerde begrippen

B&W weigeren om handhavend op te treden tegen het gebruik van een scoutingterrein voor een kinderkamp van Humanitas.  In het bestemmingsplan is aan dat terrein de enkelbestemming ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ en de functieaanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – 1’ toegekend. In de planregels staat dat het terrein bestemd is voor ‘uitsluitend een scoutingterrein’.  
Naar het oordeel van de rechtbank past het gebruik van het scoutingterrein voor het jaarlijks kinderkamp niet binnen die bestemming, omdat dit gebruik (groepskamperen) niet aangemerkt kan worden als scoutingactiviteit. De bestemming laat gelet op de term ‘uitsluitend’ alleen scoutingactiviteiten toe op het scoutingterrein. Andere vormen van gebruik zijn daar uitgesloten. Als de planwetgever had gewild om groepskamperen toe te laten op het terrein, had de planwetgever aan het perceel de aanduiding ‘kampeerterrein’ of ‘specifieke vorm van recreatie – 2’ (uitsluitend bestemd voor groepskamperen) kunnen toekennen. 

Het begrip ‘scoutingterrein’ wordt in het bestemmingsplan niet gedefinieerd. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de toelichting ook geen duidelijke aanknopingspunten over de manier waarop het begrip ‘scoutingterrein’ moet worden uitgelegd en of groepskamperen op het terrein is toegestaan. 

Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling dat bij een gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting voor de wijze waarop een begrip dient te worden uitgelegd, aansluiting moet worden gezocht bij hetgeen in het algemeen spraakgebruik daaronder wordt verstaan. Daarbij kan worden aangesloten bij een definitie uit het “Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse Taal”. Daaruit, en uit de door Scouting Nederland gehanteerde definitie volgt dat sprake moet zijn van ‘lidmaatschap’ om van scouting te kunnen spreken; scoutingsactiviteiten zijn activiteiten voor leden van die organisatie. Het gebruik van het terrein voor het kinderkamp van Stichting Humanitas past niet binnen die definities, omdat bij dat gebruik geen sprake is van een lidmaatschap. Er is echter geen sprake van een overtreding, omdat dit gebruik onder het overgangsrecht valt. Derhalve was het college niet bevoegd om daar handhavend tegen op te treden en heeft het college het handhavingsverzoek mogen afwijzen. 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 3 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2943

Uitleg van planregels

De omgevingsvergunning voor de vestiging van een supermarkt had volgens appellanten niet mogen worden verleend wegens strijd met het bestemmingsplan, dat alleen detailhandel in keukens en sanitair zou toestaan. De desbetreffende planregel staat detailhandel toe met de toevoeging "bestaand toegestaan, nieuwvestiging via afwijking" zonder dat duidelijk is wat daaronder moet worden verstaan.

Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie overweegt de Afdeling dat de op de verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat de planregels omwille van de rechtszekerheid letterlijk dienen te worden uitgelegd. De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in samenhang duidelijk zijn. In deze uitspraak heeft de Afdeling de door de planwetgever bedoelde toelichting betrokken bij de uitleg van de planregel. De Afdeling overweegt daarbij dat de planregels de basis blijven vormen en in de plantoelichting een bevestiging kan worden gezocht voor duiding van de planregels. De Afdeling komt tot de slotsom dat de planwetgever niet heeft beoogd per adres het toegestane type detailhandel vast te leggen, maar heeft beoogd om - in dit geval - bestaande detailhandel positief te bestemmen en dat heeft aangegeven met de woorden "bestaand toegestaan".

ABRvS 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1836

 

III. Grondexploitatie

Doorschuiven vaststelling exploitatieplan naar moment verlening omgevingsvergunning

Wanneer een gemeenteraad een bestemmingsplan(wijziging) vaststelt, heeft hij in principe de verplichting om gelijktijdig een exploitatieplan vast te stellen met het oog op het verplichte kostenverhaal. Uitzondering op die verplichting vormt de situatie dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is, hetgeen zich voordoet indien de gemeente vóór het moment van vaststelling van het bestemmingsplan een of meer anterieure overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de gronden waarop bouwactiviteiten mogelijk worden gemaakt. De Omgevingswet maakt het te zijner tijd mogelijk om de vaststelling van exploitatieregels uit te stellen tot het moment waarop een omgevingsvergunning wordt verleend voor een bouwplan dat in het kader van uitnodigingsplanologie tot stand is gekomen. De Crisis- en herstelwet verbindt die mogelijkheid reeds nu aan een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte, waarmee wordt vooruitgelopen op het omgevingsplan als bedoeld in de Omgevingswet. 

De gemeente Rijssen-Holten had zo'n bestemmingsplan met verbrede reikwijdte vastgesteld, en daarbij gebruikmakend van de hiervoor genoemde bevoegdheid afgezien van de gelijktijdige vaststelling van een exploitatieplan.  Ter plaatse van de gebiedsaanduiding "wetgevingszone - kostenverhaal" was een voorlopig bouwverbod ingesteld om te komen tot het verhalen van de kosten van de grondexploitatie. De klacht van de appellant dat dit tot rechtsonzekerheid leidt, slaagt niet omdat naar het oordeel van de wetgever het doorschuiven van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan past bij de gewenste uitnodigingsplanologie. Dit houdt in dat via het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte (private) initiatiefnemers worden uitgenodigd om tot een ontwikkeling van een gebied te komen. Het is in die gevallen over het algemeen niet gewenst dat de raad al bij de wijziging van het bestemmingsplan wordt geconfronteerd met de verplichting om een exploitatieplan vast te stellen.

ABRvS 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1768

 

IV. Omgevingsvergunningen

Belanghebbende bij omgevingsvergunning vanwege extra parkeerdruk

Volgens de nota Parkeernormen Tilburg 2017 kan een omgevingsvergunning worden verleend als er in de directe omgeving van het bouwperceel – dat wil zeggen binnen een straal van 250 meter – (structurele) restcapaciteit is om in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Er is sprake van restcapaciteit als de parkeerdruk, mét toevoeging van de parkeerbehoefte van de ontwikkeling, onder de 85% blijft. Dit moet worden vastgesteld door een gespecialiseerd onafhankelijk bureau. In deze zaak heeft een verkeerskundig bureau vastgesteld dat de aldus bepaalde parkeerdruk uitkomt op 83%, dus "net op het randje". Daarom acht de rechtbank het niet uitgesloten dat appellant, die ruim binnen de straal van 250 tot het bouwperceel woont, toch gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van de extra  parkeerdruk. Appellant is dan ook aan te merken als belanghebbende bij de verleende omgevingsvergunning.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25 juni 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2763

Omgevingsvergunning voor de bouw van een hotel en restaurant

Omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een hotel met restaurant met een drive thru. McDonald's en Van der Valk komen daartegen op en verzoeken om schorsing van de vergunning. Volgens hen is er op die locatie slechts één restaurant toegestaan, maar zullen er blijkens de bouwtekeningen en berichten in de media straks twee restaurants (Burger King en La Place) worden geëxploiteerd. 

Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Verder geldt dat bij de beoordeling van de aanvraag ervan moet worden uitgegaan dat het bouwwerk zal worden gebruikt op de wijze zoals omschreven is in de aanvraag, tenzij redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede voor andere doeleinden zal worden gebruikt.

De Voorzieningenrechter overweegt dat in dit verband aan berichtgeving in de media geen betekenis toekomt. Gelet op de aanvraag en de bouwtekeningen valt niet uit te sluiten dat ter plaatse één groot fastfoodrestaurant zal worden gevestigd. Als in de toekomst mocht blijken dat er wél twee restaurants worden geëxploiteerd, kan daartegen handhavend worden opgetreden. 

Vzgnrechter Rechtbank Zeeland-West-Brabant 2 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:2822

B&W bevoegd te beslissen op de aanvraag zoals ingediend

B&W van Opsterland hadden geweigerd aan Vermilion Energy Netherlands B.V. omgevingsvergunning te verlenen voor het realiseren van een mijnbouwlocatie voor het uitvoeren van een proefboring. Vermilion was hiertegen in bezwaar gegaan en ging later in beroep tegen de beslissing op bezwaar. De rechtbank had overwogen dat niet het college, maar de minister bevoegd was om te beslissen op het bezwaar, omdat de Wabo de Minister als bevoegd gezag voor mijnbouwprojecten aanwijst. 

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is in het stelsel van de Wabo geen plaats voor een beslissing over een omgevingsvergunning anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Omdat de aanvraag slechts betrekking had op een aantal bouwactiviteiten zonder dat daarbij een relatie was gelegd met de beoogde proefboring, en er evenmin sprake was van een onlosmakelijke samenhang tussen de aangevraagde activiteiten en de proefboring, waren B&W conform de hoofdregel van de Wabo bevoegd om op de aanvraag te beslissen. 

ABRvS 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1765

 

V. Vertrouwensbeginsel

Bereidheid bestuursorgaan om te overleggen schept nog geen vertrouwen

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.

In een zaak over een geweigerde omgevingsvergunning overwoog de Afdeling dat betrokkene uit het feit dat het college bereid was om te overleggen en zich tijdens die overleggen positief over het voorgenomen initiatief had uitgelaten, niet mocht afleiden dat een omgevingsvergunning zou worden verleend. Een mail van een betrokken ambtenaar dat er verder geen belemmeringen voor de vergunning zouden zijn, betekent nog niet dat vanaf dat moment de verlening van de vergunning een uitgemaakte zaak was. Een brief van het college aan de aanvrager met het verzoek om aanvullende gegevens die nodig waren om de aanvraag te kunnen beoordelen, biedt evenmin steun voor het beroep op het vertrouwensbeginsel. Daarbij werd immers niet aangegeven dat na het verstrekken van die gegevens de vergunning zou worden verleend.

ABRvS 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:734

Vergunning geweigerd ondanks opgewekt vertrouwen

Het college van B&W had geweigerd een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik van een loods ten behoeve van een horeca-activiteit te verlenen, hoewel het van oordeel was dat appellante er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de vergunning zou worden verleend. Het college heeft hierin echter geen aanleiding gezien om van de beleidsregels af te wijken. Wél heeft het college een schadevergoeding toegekend omdat appellante op grond van het gewekte vertrouwen al in het door haar gewenste bedrijf had geïnvesteerd.

Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. Bij deze belangenafweging kan ook een rol spelen of de betrokkene op basis van de gewekte verwachtingen handelingen heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade heeft geleden of nadeel heeft ondervonden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de geleden schade te vergoeden als onderdeel van de besluitvorming.

In dit geval verzetten het algemeen belang bij handhaving van het bestemmingsplan en het voorkomen van ongewenste precedentwerking zich tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. Het college heeft in redelijkheid kunnen besluiten om een schadevergoeding toe te kennen in plaats van de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen.

ABRvS 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1362

Principebesluit B&W schept geen gerechtvaardigd vertrouwen in totstandkoming bestemmingsplan

Ontwikkelaar wil grootschalige huisvesting voor arbeidsmigranten realiseren. Het college zegt in principe planologische medewerking te willen verlenen, maar de raad blokkeert dat vanwege de maatschappelijke onrust die daarover is ontstaan. Ontwikkelaar betoogt dat de raad in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld en onvoldoende rekening heeft gehouden met haar initiatief, haar belangen en de gedane toezeggingen. Volgens haar mocht zij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat haar initiatief zou worden toegestaan, gelet op het principebesluit van het college. Zij wijst er daarbij op dat het college dat besluit heeft genomen, omdat haar initiatief in overeenstemming was met het kort daarvóór door de raad vastgestelde beleid over de huisvesting van arbeidsmigranten. Zij heeft financiële schade geleden omdat zij ervan uitgaande dat de huisvesting voor de arbeidsmigranten zou worden toegelaten reeds stappen heeft ondernomen om deze te realiseren.

De Afdeling overweegt dat ook als een toezegging, andere uitlating of gedraging niet kan worden toegerekend aan het bevoegde bestuursorgaan, dat niet wegneemt dat er situaties kunnen zijn waarin deze handeling moet worden betrokken bij een belangenafweging. Gelet op de voorgeschiedenis, is in dit geval sprake van een situatie waarin de raad met de toezegging van het college rekening had moeten houden bij de vaststelling van het plan. Daarvoor bestond temeer aanleiding omdat de raad kort voor de toezegging van het college beleid had vastgesteld waar het principebesluit op aansloot. De raad heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij in de afweging van belangen hiermee is omgegaan. De raad heeft ook geen inzicht geboden in het antwoord op de vraag of, en zo ja, in hoeverre, er een aanleiding bestaat tot schadevergoeding in het kader van het besluit.

ABRvS 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1639

Bestemmingsplan niet vastgesteld in strijd met het vertrouwensbeginsel

In beroep tegen een door de raad van de gemeente De Wolden vastgesteld bestemmingsplan betogen enkele eigenaren van woonpercelen direct grenzend aan het plangebied, dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Bij de aankoop van hun percelen zou door de toenmalig wethouder de toezegging zijn gedaan dat de gronden van het plangebied de komende tien jaar niet zouden worden ontwikkeld als woningbouwlocatie en dat zij tot die tijd vrij uitzicht zouden hebben. Om die reden hebben zij een hogere grondprijs betaald voor hun percelen ten opzichte van de percelen zonder vrij uitzicht.

De Afdeling overweegt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Volgens de Afdeling is van een dergelijke toezegging geen sprake (geweest). De omstandigheid dat het college op het moment dat appellanten hun percelen kochten, heeft uitgedragen wat op dat moment de visie was voor de gronden van het plangebied, is geen uitlating of gedraging waaruit appellanten redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat de raad er gedurende de eerste tien jaar na het aankopen van hun percelen niet aan mee zou werken dat de betreffende gronden zouden worden ontwikkeld. De omstandigheid dat appellanten een hogere grondprijs hebben betaald, maakt het voorgaande niet anders, nu hieruit niet kan worden afgeleid dat zij tien jaar na het aankopen van hun percelen vrij uitzicht zouden hebben.

Het bestemmingsplan is dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Deze uitspraak is in lijn met de vaste jurisprudentie dat alleen wanneer door of namens de gemeenteraad toezeggingen zijn gedaan over de uitoefening van zijn exclusieve bevoegdheid om bestemmingsplannen vast te stellen, de raad daaraan gebonden is.

ABRvS 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1766

Geen belemmeringen zien is nog geen concrete en ondubbelzinnige toezegging

In een geschil over de weigering van een vergunning voor woningvorming voert appellant aan dat een medewerker van de afdeling vergunningen tijdens een oriënterend gesprek had gezegd dat hij geen belemmeringen zag voor vergunningverlening. Volgens de Afdeling kan daaruit niet worden afgeleid dat aan appellant concreet en ondubbelzinnig is toegezegd dat de aanvraag van de vergunning zou worden ingewilligd. Alleen al om die reden kon appellant niet de gerechtvaardigde verwachting hebben dat het college de aanvraag zou inwilligen.

Deze uitspraak onderstreept dat van een toezegging alleen sprake is of kan zijn, indien die een concrete uitspraak bevat omtrent inwilliging van een aanvraag van een betrokkene. Uitspraken in de trant van "we zien geen bezwaar" kunnen geen gewicht in de schaal leggen. 

ABRvS 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1937

Auteurs

Portret vanRobert Lucassen
Robert Lucassen