Home / Publicaties / Scheve schaats verwerking schikking in jaarrekeni...

Scheve schaats verwerking schikking in jaarrekening

26/09/2011

Op 7 juli 2011 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven ("het College") een eerder in 2009 gewezen uitspraak van de Raad van Tucht vernietigd. Centraal staat de juistheid van de door de accountant afgegeven zienswijze op het niet verwerken van een schikking in de jaarrekening 2005 van een vennootschap waarvan de accountant de voormalig huisaccountant was. De uitspraak maakt het formele toetsingskader inzichtelijk, indien het handelen waartegen de verwijten zich richten, (deels) heeft plaatsgevonden na de inwerkingtreding van de Verordening Gedragscode ("VGC") ter vervanging van de Verordening gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (GBR-1994"). Met inachtneming van het juiste toetsingskader komt het College tot het oordeel dat de accountant heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid, alsmede dat de accountant zich heeft begeven in een situatie die zijn professionele oordeelsvorming op een ongepaste wijze zou beïnvloeden.

Relevante feiten
De accountant krijgt een opdracht van Silver Lining Finance S.A. ("Silver Lining") om de hiervoor omschreven zienswijze te geven en was in het verleden de huisaccountant van de betreffende vennootschap. Die zienswijze moet antwoord geven op de vraag of juist is dat een met een partij bereikte schikking niet in de jaarrekening 2005 is verwerkt en, indien van toepassing, een voorstel geven voor de mogelijke aanpassing van de jaarrekening 2005. De zienswijze op de jaarrekening 2005 van de betreffende vennootschap had aldus betrekking op de financiële resultaten en dat was voor Silver Lining van belang in verband met haar recht op een contractuele "earn out" wegens de overdracht van de aandelen in dezelfde vennootschap. Gedurende het betreffende boekjaar was de broer van de accountant mede-bestuurder bij Silver Lining en werkzaam bij hetzelfde advieskantoor als de accountant. De broer voerde correspondentie met PwC dat onderzoek deed naar bepaalde transacties van deze vennootschap. Ook vertegenwoordigde de broer Silver Lining als bestuurder op bestuursvergaderingen van de vennootschap.

Bij brief van 6 maart 2007 geeft de accountant zijn zienswijze en een voorstel voor cijfermatige aanpassing van posten van de balans en de resultatenrekening. De brief motiveert de zienswijze en aanpassing met een verwijzing naar stukken (de jaarrekening 2005, een interne consolidatiestaat 2005, interne berekeningen en de schikkingafspraken) en de opmerking dat het hier gaat om "materiële bedragen".

Juridisch toetsingkader
De vraag die het College moest beantwoorden was of het handelen van de accountant nu moet worden beoordeeld onder de GBR-1994 of onder de VGC. De zienswijze ziet op gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan in 2005 en 2006 (het opnemen van een balanspost voor te betalen commissies, de schikking en de goedkeurende accountantsverklaring van PwC), maar de verweten gedragingen, te weten de werkzaamheden in het kader van de zienswijze, hebben plaatsgevonden na 1 januari 2007 dus na datum inwerkingtreding VGC.

Oordeel
Het College oordeelt dat, aangezien de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden na 1 januari 2007, dus de gedrags- en beroepsregels van de VGC van toepassing zijn. Ook zijn als gevolg de per 1 januari 2007 omgezette Richtlijnen voor de accountantscontrole, ofwel de Controle- en overige standaarden van toepassing voor de beoordeling van de voorliggende gedragingen.
Het College toetst vervolgens de werkzaamheden in het kader van de schriftelijke zienswijze aan artikel A-110.4 onder c en artikel A-130.1 van de VGC. Het daarin vastgelegde fundamentele beginsel van deskundigheid en professionaliteit bij het verlenen van een professionele dienst is hier geschonden, omdat de schriftelijke zienswijze onvoldoende inzicht geeft in de informatie welke daaraan door de accountant ten grondslag is gelegd. De College acht hier van feitelijk belang dat niet duidelijk is wie de opdracht heeft verstrekt, wat de opdracht inhield, om welk type opdracht het ging, op welke stukken een aantal feitelijke aannames, zoals het niet behalen van financiële targets is gebaseerd en hoe de accountant is gekomen tot de cijfermatige opstelling in zijn schriftelijke zienswijze. De College rekent dit de accountant des te meer aan, nu hij wist of kon weten dat zijn zienswijze in een juridische procedure tussen Silver Lining en de klager in de tuchtzaak zou worden gebruikt.

De feiten ten aanzien van de broer brengen mee dat de accountant handelt in strijd met de artikelen A-100.4 onder b, A-120.1 en A-120.2 VGC. Daaruit volgt dat de registeraccountant niet toelaat dat zijn professioneel of zakelijk oordeel wordt aangetast door een vooroordeel, belangenverstrengeling of ongepaste beïnvloeding door een derde, alsmede dat de registeraccountant iedere situatie vermijdt die zijn professionele oordeelsvorming beïnvloedt.

Commentaar
Feiten en normen geven in hun samenhang beschouwd de stellige indruk dat de accountant in deze kwestie toch vooraf beter had moeten weten. Het College tilt blijkens de uitspraak zwaar aan de schending van het beginsel van objectiviteit. Dat noemt het College "ernstig". Het valt op dat het College dit beginsel ruim opvat. Daarvan is volgens het College niet alleen sprake "indien wordt vastgesteld dat van een objectieve oordeelsvorming daadwerkelijk geen sprake is, maar ook indien duidelijk is dat de registeraccountant zich heeft begeven in een situatie waarin zijn objectiviteit te zeer in het gedrang komt". Het College leest hier mijns inziens meer in de betreffende artikelen dan dat er staat. Gevallen waarin dus een schijn van een vooroordeel, belangenverstrengeling of ongepaste beïnvloeding aanwezig is, gebieden de registeraccountant gezien deze uitspraak te overwegen de opdracht niet te aanvaarden.

Een slotopmerking is dat sinds 1 januari 2007 de VGC met ingang van 1 januari 2009 en wederom met ingang van 1 januari 2010 is gewijzigd. Gezien deze wijzigingen verdient deze uitspraak ter bepaling van het juiste toetsingskader in afzonderlijke gevallen steeds bijzondere aandacht. De wijzigingen laten de hier besproken normen overigens ongemoeid en zouden dus ten overvloede, voor zover van toepassing, niet tot een ander oordeel hebben geleid.