Home / Publicaties / Verplicht uitbrengen dagvaarding aan bewindvoerder...

Verplicht uitbrengen dagvaarding aan bewindvoerder gedurende schuldsanering

11/07/2016

Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:HR:NL:2016:1311

Eiseres is in cassatie gegaan tegen een arrest van het hof Den Bosch van 28 juli 2015. Eiseres heeft de cassatiedagvaarding laten betekenen ten kantore van verweerder's (eerdere) advocaat. De cassatiedagvaarding is enkel aan verweerder uitgebracht.

Verweerder heeft gevorderd eiseres niet-ontvankelijk te verklaren in haar cassatieberoep omdat op hem in januari 2015 de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard en de cassatiedagvaarding aldus aan zijn bewindvoerder diende te worden uitgebracht. Eiseres zou op de hoogte zijn geweest van de schuldsanering omdat zij haar vordering op verweerder in maart 2015 bij de bewindvoerder heeft ingediend. Verweerder voert verder aan dat de cassatiedagvaarding niet in overeenstemming met artikelen 52 Rv (beteking aan bewindvoerder) en 99 Rv in verbinding met 327 Fw (relatieve bevoegdheid rechtbank) is betekend, alsmede dat het geding op grond van artikel 29 Fw (schorsing na faillietverklaring) dient te worden geschorst. Eiseres heeft voornoemde stellingen van verweerder erkend, maar betoogt dat een niet-ontvankelijkverklaring achterwege moet blijven omdat sprake is van een vergissing. Eiseres voert aan dat de dagvaarding juist is betekend aan de (eerdere) advocaat van verweerder en dat bewindvoerder om die reden op de hoogte is van het cassatieberoep.

De Hoge Raad stelt voorop dat, nu sprake is van schuldsanering, het geding in cassatie dient te worden voorgezet tegen de bewindvoerder. De cassatiedagvaarding had dus aan de bewindvoerder moeten worden uitgebracht. De Hoge Raad voegt hier aan toe dat waar vaststaat dat eiseres op de hoogte was van de schuldsanering, aangenomen moet worden dat het uitbrengen van de dagvaarding aan enkel verweerder op een vergissing berust en dat verweerder dat moet hebben begrepen. Dit is volgens de Hoge Raad evenwel onvoldoende om in de cassatiedagvaarding in plaats van verweerder "betrokkene, in haar hoedanigheid van bewindvoerder van verweerder" te lezen, zoals door eiseres was verzocht. De Hoge Raad acht dat hiermee niet voldoende is gewaarborgd (i) dat de bewindvoerder op de hoogte is van de cassatiedagvaarding en (ii) dat de bewindvoerder op deze manier daadwerkelijk in het cassatiegeding is betrokken. Volgens de Hoge Raad doet betekening van de cassatiedagvaarding ten kantore van de (eerdere) advocaat van verweerder weliswaar vermoeden dat de bewindvoerder bekend is met het cassatieberoep, maar dat van de juistheid hiervan niet kan worden uitgegaan.

Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de omstandigheid dat in cassatie bij vergissing de bewindvoerder niet mede is gedagvaard, in dit geval niet tot niet-ontvankelijkheid behoeft te leiden. Het gaat immers ook in cassatie nog steeds om vorderingen die het vermogen van verweerder zelf betreffen, met het verschil echter dat de beschikkingsbevoegdheid en het beheer over het vermogen gedurende de schuldsanering uitsluitend aan de bewindvoerder toekomen. De Hoge Raad stelt eiseres, overeenkomstig haar verzoek, in de gelegenheid de bevindvoerder conform artikel 118 Rv op te roepen in het cassatiegeding te verschijnen. De Hoge Raad merkt op dat artikel 52 Rv toepassing mist omdat de cassatiedagvaarding niet aan de bewindvoerder is betekend, alsmede dat van schorsing van het geding geen sprake is omdat genoemde schorsingsbepaling uitsluitend ziet op de instantie waar het geding aanhangig is op het moment dat de schuldsanering was uitgesproken (in casu bij het hof).

Auteurs

Marlies Enderink