Home / Publicaties / Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State...

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State maakt voor het eerst gebruik van de mogelijkheid om een conclusie te vragen aan een Advocaat – Generaal

09/07/2013

Met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht op 1 januari 2013 hebben de hoogste bestuursrechters (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de president van de Centrale Raad van Beroep en de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven) de mogelijkheid om een conclusie te vragen aan een Advocaat–Generaal. Dit instrument wordt aan de hoogste bestuursrechters geboden ter bevordering van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid. Op 21 mei jl. heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het eerst gebruikt gemaakt van deze bevoegdheid.

Artikel 8:12a Algemene wet Bestuursrecht (Awb)

De hoogste bestuursrechters kunnen in zaken die in hun college in behandeling zijn bij een meervoudige of grote kamer, een lid van het desbetreffende college verzoeken om een conclusie te nemen. Een conclusie is een advies aan de rechter over een in de zaak te nemen beslissing. In het civiele recht bestond deze mogelijkheid al - in cassatieprocedures bij de Hoge Raad – en neemt de Procureur-Generaal of Advocaat-Generaal een conclusie.
In een conclusie op grond van artikel 8:12a Awb wordt vaak een rechtsvraag uitgebreid behandeld en de verwachting is dat dit een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit en rechtseenheid binnen de rechterlijke macht.
De Advocaat-Generaal brengt zijn conclusie uiterlijk zes weken na de zitting uit. Deze wordt gepubliceerd en aan partijen toegezonden met de mogelijkheid om binnen twee weken hierop te reageren. Na het verstrijken van die reactietermijn zal de grote kamer uitspraak doen in deze zaak. De conclusie van de Advocaat-Generaal bindt het college niet. In het civiele recht is het echter wel gebruikelijk dat de conclusie wordt gevolgd.

De zaak


In het geschil bij de Afdeling bestuursrechtspraak waarin nu om het nemen van een conclusie is verzocht, staat de vraag centraal of de redelijke termijn van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Een procedure met betrekking tot de weigering van een verblijfsvergunning loopt al 6 jaar. De vraag is of daarmee de redelijke termijn uit artikel 6 van het EVRM is overschreden, waardoor appellant recht zou hebben op schadevergoeding.
In deze zaak waren prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie in Luxemburg, echter de looptijd van de procedure bij het Hof van Justitie van bijna drie jaar is geheel door de rechtbank buiten beschouwing gelaten.

In september zal de zaak worden behandeld ter zitting en zal onder andere de conclusie van de Advocaat-Generaal worden besproken en zal blijken of de Grote Kamer (in dit geval) het advies zal volgen.

Auteurs

Jan van Vulpen, van