Home / Publicaties / Beroep op exoneratiebeding in Metaalunievoorwaard...

Beroep op exoneratiebeding in Metaalunievoorwaarden

11/07/2016

Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1280

B B.V. heeft bij Veka het casco besteld van een schip. Eiser in cassatie heeft in opdracht van Veka berekeningen en constructietekeningen voor het schip gemaakt. Het schip is volgens deze tekeningen en gebouwd en opgeleverd. Na enkele proefvaarten is het schip geknikt. Volgens de onderzoekszaak was er sprake van een constructiefout die is terug te voeren op de onjuiste sterkteberekeningen bij het ontwerp van het schip. De verzekeraar heeft aan B een bedrag betaald van EUR 666.788,01 inzake de kosten van berging en reparatie en EUR 77.129,51 ter zake van expertisekosten. De verzekeraar is in de rechten van B getreden en heeft van Veka vergoeding gevorderd van de door hen geleden schade. Veka heeft eiser in cassatie in vrijwaring opgeroepen en in cassatie gaat het om deze vrijwaringsprocedure. Veka heeft aan haar vorderingen jegens eiser ten grondslag gelegd dat het ongeval met het schip is te wijten aan een ontwerpfout in de sterkteberekening van het casco. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat zijn werkzaamheden voldeden aan de daaraan te stellen eisen. Eiser heeft zich verder beroepen op art. 13.1 van de van toepassing verklaarde Metaalunievoorwaarden 2001 (hierna: de Metaalunievoorwaarden). Deze bepaling luidt, voor zover in cassatie van belang:“13.1 Opdrachtnemer is aansprakelijk: voor schade die opdrachtgever lijdt en die het rechtstreeks en uitsluitend gevolg is van een aan opdrachtnemer toe te rekenen tekortkoming. Voor vergoeding komt echter alleen in aanmerking die schade waartegen opdrachtnemer verzekerd is, dan wel redelijkerwijs verzekerd had behoren te zijn.

Het hof heeft overwogen dat het bij het beroep van eiser op art. 13 Metaalunievoorwaarden erop aankomt of eiser redelijkerwijs verzekerd had behoren te zijn. Het hof heeft uit het deskundigenrapport afgeleid dat eiser in de relevante periode een beroepsaansprakelijkheidsverzekering had kunnen afsluiten, waarbij het bedingen van de RVOI-voorwaarden 2001 verplicht zou zijn gesteld. Het hof constateerde dat de aansprakelijkheid van eiser volgens de RVOI beperkt zou zijn tot het bedrag van de factuur, te weten € 2.832,08. Het hof achtte die omstandigheid echter niet van doorslaggevend belang. Het ging volgens het hof om de vraag wat (in het kader van een exoneratiebeding) feitelijk is overeengekomen, niet om de vraag welke situatie zou hebben bestaan indien te dien aanzien een andere afspraak was gemaakt. Het hof komt tot de conclusie dat het weliswaar voor eiser lastig zou zijn geweest om een verzekering tegen het bedrijfsrisico af te sluiten, maar niet onmogelijk, evenmin onbetaalbaar, en voorts niet ongebruikelijk.

Volgens het hof heeft eiser nagelaten een dergelijke verzekering te verkrijgen. Volgens het hof komt eiser geen beroep toe dat de schade, in de bewoordingen van het exoneratiebeding, redelijkerwijze niet verzekerd had behoren (behoeven) te zijn en in zoverre komt eiser ook geen beroep toe op het exoneratiebeding, vervat in de Metaalunievoorwaarden.

In cassatie klaagt eiser dat het hof niet van doorslaggevend belang heeft geacht dat eiser voor diens aansprakelijkheid in dit geval slechts verzekeringsdekking had kunnen krijgen tot maximaal het bedrag van de factuur (€ 2.832,08). Deze klacht is volgens de Hoge Raad gegrond. Het hof heeft met het oog op de toepassing van het exoneratiebeding in art. 13.1 Metaalunievoorwaarden onderzocht of de schade redelijkerwijze verzekerd had behoren te zijn. Het hof heeft geoordeeld dat eiser zich had moeten inspannen om tot verzekeringsdekking te komen, en dat hij dit heeft nagelaten. De slotsom die het hof daaraan heeft verbonden, te weten dat eiser zich bij de toepassing van het exoneratiebeding niet erop kan beroepen dat de schade redelijkerwijze niet verzekerd had behoren te zijn, is volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk. Ook volgens het hof is de geconstateerde nalatigheid een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten immers alleen van belang voor zover het gaat om schade waarvoor verzekeringsdekking zou hebben bestaan als eiser zich afdoende zou hebben ingespannen. Het hof heeft kennelijk uit het oog verloren dat daarbij mede betekenis toekomt aan het exoneratiebeding in de RVOI-voorwaarden. Immers, het hof heeft uit het deskundigenrapport afgeleid dat eiser een beroepsaansprakelijkheidsverzekering had kunnen afsluiten, waarbij het bedingen van de RVOI-voorwaarden verplicht zou zijn gesteld, waarbij het exoneratiebeding in die voorwaarden dus mede het bedrag zou hebben bepaald waarvoor ten hoogste verzekeringsdekking mogelijk zou zijn geweest. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 december 2014.

Auteurs

Portret vanRobbert Brakel
Robbert van Brakel