Home / Publicaties / Hoge Raad zet nieuwe lijn in met betrekking tot het...

Hoge Raad zet nieuwe lijn in met betrekking tot het “doorschuiven” van proceskosten die gemaakt zijn in de vrijwaringszaak.

16/11/2011

In dit arrest beantwoordt de Hoge Raad de vraag in hoeverre de proceskosten van de gewaarborgde die gemaakt zijn in de vrijwaringsprocedure kunnen worden doorgeschoven naar de procedure in de hoofdzaak. De Hoge Raad beantwoordt deze vraag ontkennend en wijkt hiermee af van eerdere jurisprudentie.

Bij een vrijwaringsprocedure wordt een derde (waarborg) betrokken bij de procedure tussen eiser en gedaagde in de hoofdzaak. De gedaagde in de hoofdzaak is tevens eiser in de vrijwaring (de gewaarborgde). De hoofdzaak en de vrijwaringszaak zijn afzonderlijk en zelfstandige procedures.

Rechtbank en hof
In casu speelt de hoofdzaak zich af tussen eiser en ZLTO (Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie). Laatstgenoemde partij heeft Interpolis N.V. op haar beurt in vrijwaring opgeroepen. De rechtbank heeft in eerste aanleg de vordering van eiser afgewezen alsmede de daarmee samenhangende vordering van ZLTO in de vrijwaringsprocedure. Het hof heeft de vonnissen in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak bekrachtigd met veroordeling van eiser in onder meer de proceskosten. In de hoofdzaak heeft het hof niet alleen de in de vrijwaringszaak aan de zijde van Interpolis N.V. gevallen kosten ten bedrage van € 8.613 ten laste van eiser gebracht, maar ook de begrote kosten in die vrijwaringsprocedure gemaakt aan de zijde van ZLTO ten bedrage van € 3.347,31. In hoogste instantie speelt de vraag of de eigen kosten van ZLTO in de vrijwaringsprocedure mogen worden doorgeschoven naar de eiser in de hoofdzaak.

Hoge Raad
De Hoge Raad heeft in diverse arresten geoordeeld dat proceskosten gemaakt in de vrijwaringsprocedure door de rechter kunnen worden doorgeschoven naar de eiser in de hoofdzaak. Voorwaarden hiervoor waren dat (i) de gedaagde in de hoofdzaak voldoende belang heeft bij zijn vordering in de vrijwaring, (ii) door de afwijzing van de vordering in de hoofdzaak blijkt dat deze ten onrechte is ingesteld door eiser en tot slot (iii) dat als gevolg van deze afwijzing de vordering in de vrijwaring eveneens is afgewezen. Alleen als aan deze drie voorwaarden werd voldaan mogen de proceskosten worden doorgeschoven naar de eiser in de hoofdzaak. Er bestaat overigens geen directe grondslag in de wet voor het doorschuiven van deze proceskosten. Deze door de Hoge Raad geformuleerde regel is louter gebaseerd op de billijkheid.

In dit arrest komt de Hoge Raad terug op deze regel. De Hoge Raad oordeelt kort gezegd dat de grondslag in de vrijwaringsprocedure geen enkele samenhang behoeft te hebben met de grondslag waarop de vordering in de hoofdzaak berust. Voor de oproeping in vrijwaring wordt niet de eis gesteld dat tussen de vordering in de hoofdzaak en de vordering in vrijwaring een rechtstreeks verband bestaat. Voldoende is dat de waarborg krachtens zijn rechtsverhouding tot de gewaarborgde, ook al is deze van geheel andere aard dan die waarop de vordering in de hoofdzaak is gegrond, verplicht is de nadelige gevolgen van veroordeling van de gewaarborgde in de hoofdzaak te dragen. Het gaat om twee afzonderlijke procedures. Daar komt bij dat de Hoge Raad oordeelt dat het niet noodzakelijk is dat een vrijwaringsprocedure wordt gestart om verhaal te halen bij de waarborg. De vrijwaringsvordering kan immers ook geheel los van de hoofdzaak worden ingesteld en de gewaarborgde kan, met name om kosten te besparen, daarmee wachten totdat in de hoofdzaak een veroordelend vonnis tegen hem is verkregen.

In het verlengde hiervan oordeelt de Hoge Raad dat de eiser in de hoofdzaak door het doorschuiven van voornoemde kosten geconfronteerd wordt met een kostenpost waarop hij niet behoefde te rekenen, waar hij geen invloed op kan uitoefenen omdat hij geen partij is in de vrijwaringsprocedure en die van aanzienlijke omvang kan zijn. In dat verband moet ook de verhoging van het griffierecht worden meegenomen, aldus de Hoge Raad.

Conclusie
Tegen deze achtergrond heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet langer gezegd kan worden dat de billijkheid het doorschuiven van de proceskosten eist. Proceskosten waarin de gewaarborgde in de vrijwaringsprocedure wordt veroordeeld, dienen niet meer ten laste te worden gebracht van de eiser in de hoofdzaak wiens vordering is afgewezen. Op dit punt komt de Hoge Raad dan ook terug van zijn eerdere rechtspraak.

In deze zaak betekende dit concreet dat voor het doorschuiven van de eigen kosten van ZLTO in de vrijwaring geen grond bestond.