Home / Publicaties / Internationale bevoegdheid. Onrechtmatige daad. Wenk...

Internationale bevoegdheid. Onrechtmatige daad. Wenk onder HvJ EU, 6-2-2019

22/03/2019

David Bos is redactioneel medewerker van het tijdschrift Rechtspraak Insolventierecht (RI).

Valt de Peeters/Gatzen-vordering onder het bereik van de EEX-Verordening (Brussel I) of de Insolventieverordening?

Wenk in RI 2019/17, ECLI:EU:C:2019:96

Uit dit arrest van het HvJ EU blijkt dat een door een curator tegen een buitenlandse partij in te stellen Peeters/Gatzen-vordering onder het toepassingsbereik van de EEX-Verordening (Brussel I) valt en niet onder het bereik van de Insolventieverordening.

Uitgangspunt onder de EEX-Verordening is dat de gedaagde voor zijn eigen nationale rechter wordt opgeroepen. Als er sprake is van een vordering die is gebaseerd op onrechtmatige daad, geldt een bijzondere bevoegdheidsregel. Dan kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat voor het gerecht van een andere lidstaat worden opgeroepen, namelijk voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. In het onderhavige geval gaat het om een gedraging van een Belgische bank en heeft het schadebrengende feit zich in België voorgedaan, zodat de Belgische rechter op grond van de EEX-Verordening bevoegd is. De Nederlandse rechter is dan niet bevoegd. In deze zaak hebben de rechtbank en het Hof zich dus ten onrechte bevoegd geacht.

Het onderhavige arrest is nog gebaseerd op Brussel I. Daar heeft inmiddels een herschikking van plaatsgevonden via Verordening (EU) 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. De herschikking heeft geen inhoudelijke gevolgen voor de beantwoording van de prejudiciële vragen door het HvJ EU, omdat de artikelen waarop de beantwoording inhoudelijk ongewijzigd zijn gebleven. Ook de nu van toepassing zijnde herschikking van de Insolventieverordening heeft geen gevolgen voor de inhoud van dit arrest.

In dit arrest volgt het HvJ EU een al in meerdere arresten terugkerende lijn voor de beantwoording van de vraag of de bevoegdheid op basis van de EEX-Verordening gebaseerd moet worden of op basis van de Insolventieverordening.

In de eerste plaats brengt het HvJ EU in herinnering dat de EEX-Verordening en de Insolventieverordening complementair aan elkaar zijn en dat er geen overlap bestaat tussen de rechtsregels. Vorderingen die onder de EEX-Verordening vallen, vallen niet onder de Insolventieverordening, en omgekeerd geldt hetzelfde. De EEX-Verordening is van toepassing op burgerlijke en handelszaken en is expliciet niet van toepassing op het faillissement, akkoorden en soortgelijke procedures. De Insolventieverordening is juist van toepassing op insolventieprocedures.

Daarna wordt naar voren gebracht dat er is gekozen voor een ruime opvatting van het begrip 'burgerlijke en handelszaken' in de EEX-Verordening, terwijl de werkingssfeer van de Insolventieverordening niet ruim wordt uitgelegd.

In meerdere arresten heeft het HvJ EU eerder uitgemaakt dat enkel vorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit een insolventieprocedure en daarmee nauw verband houden, buiten de werkingssfeer van de EEX-Verordening vallen en dus binnen die van de Insolventieverordening. Dat criterium komt ook terug in art. 6 van de herschikking van de Insolventieverordening: de rechter van de lidstaat op het grondgebied waarvan een insolventieprocedure is geopend, is bevoegd voor alle vorderingen die rechtstreeks uit de insolventieverordening voortvloeien en er nauw verband mee houden.

Om te beoordelen onder welk gebied een vordering valt is de rechtsgrondslag ervan doorslaggevend. Het gaat niet om de context van die vordering. Belangrijk is daarom om na te gaan of de verbintenis waarop de vordering is gebaseerd, voortvloeit uit de gemene regels van het burgerlijk recht en het handelsrecht dan wel uit specifieke, afwijkende regels voor insolventieprocedures.

In dit kader neemt het HvJ EU de Peeters/Gatzen-vordering onder de loep. Geconstateerd wordt dat deze wordt ingesteld in de context van een insolventieprocedure. Er is sprake van een vordering gebaseerd op onrechtmatige daad. Op basis daarvan oordeelt het HvJ EU dat de Peeters/Gatzen-vordering gegrond is op de gemene regels van burgerlijk recht en handelsrecht en niet op de daarvan afwijkende, specifieke regels voor de insolventieprocedure.

De onmiskenbare band met de insolventieprocedure maakt dat niet anders. De vordering is in dit geval ingeleid door de curator ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers, maar individuele schuldeisers kunnen ook afzonderlijk een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad instellen. De vordering valt dus niet onder de uitsluitende bevoegdheid van de curator en kan niet worden beschouwd als een rechtstreeks en onlosmakelijk gevolg van de insolventieprocedure. De conclusie daarom is dat de vordering op de gemene regels van het burgerlijk recht en handelsrecht is gebaseerd. Daarmee valt deze vordering dus onder de werking van de EEX-Verordening.

Met dit arrest is ook vast komen te staan dat de benadering van de Rechtbank Midden-Nederland in een andere procedure van een (andere) curator tegen een buitenlandse partij welke ook gebaseerd is op de Peeters/Gatzen-vordering (zie de beslissing van 23 mei 2018 (RI 2018/80)) niet juist is. In die zaak kwam de rechtbank tot het oordeel dat de Peeters/Gatzen-vordering een vordering is die rechtstreeks uit de insolventieprocedure voortvloeit en daarmee nauw samenhangt. De door de Rechtbank Midden-Nederland voor dat oordeel mede belangrijk geachte omstandigheden worden door het HvJ EU tot de context van de vordering gerekend.

Het gevolg van dit arrest is dus dat Peeters/Gatzen-vorderingen welke ingesteld worden tegen een buitenlandse partij niet altijd voor de Nederlandse rechter gebracht kunnen worden. Belangrijk is om vast te stellen waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, zodat op basis daarvan op grond van de bijzondere bevoegdheidsregel voor onrechtmatige daad in de EEX-Verordening kan worden vastgesteld waar de procedure aanhangig gemaakt kan worden.

Auteurs

David Bos