Home / Publicaties / Mededelingsplicht opdrachtgever bij bemiddeling b...

Mededelingsplicht opdrachtgever bij bemiddeling bedrijfsoverdracht

21/03/2012

In zijn arrest van 24 februari 2012 (LJN: BU 9855) sprak de Hoge Raad zich uit over de mededelingsplicht van een opdrachtgever en de onderzoeksplicht van een opdrachtnemer. Het betrof in dit arrest een bemiddelingsovereenkomst bij de verkoop van melkquota in verband met beëindiging van een melkveehouderij. Kort gezegd nam de Hoge Raad hier een mededelingsplicht aan van de opdrachtgever terzake van belastingplichtigheid van de onderneming. Wat betreft de onderzoeksplicht van de opdrachtnemer terzake liet de Hoge Raad het oordeel van het hof in stand dat sprake was van een fout aan de zijde van de opdrachtnemer door niet nader te onderzoeken of de onderneming belastingplichtig was. Echter, nu de opdrachtgever zijn - mede uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende mededelingsplicht - had geschonden, diende de schade die hij leed door de fout van de opdrachtnemer, op grond van schuldeisersverzuim of eigen schuld mogelijk (gedeeltelijk) voor zijn rekening te blijven. Of dit zo is, zal het hof na verwijzing moeten onderzoeken.

Feiten

Eisers hebben een melkveehouderij gehad. In het kader van de beëindiging van hun bedrijf hebben zij in 2001 LTO Vastgoed B.V. (destijds: WLTO Makelaardij B.V., hierna tezamen met de betrokkene voor wie WLTO Makelaardij B.V. verantwoordelijk was: "LTO") ingeschakeld om als makelaar te bemiddelen bij de verkoop van hun melkquota. Over de melkquota die zij via bemiddeling van LTO hebben verkocht, is aanvankelijk geen omzetbelasting aan de kopers in rekening gebracht. De accountant van eisers heeft LTO op 24 december 2002 geschreven dat, hoewel in de koopovereenkomst niet over BTW wordt gesproken, eisers de omzetbelasting moeten afdragen en verzocht LTO alsnog te zorgen voor facturen met vermelding van de BTW over de koopsom van de melkquota, zodat eisers de BTW konden afdragen. In 2003 hebben eisers de omzetbelasting over de verkoopprijs van de melkquota alsnog afgedragen. Zij leden hiermee schade omdat zij deze omzetbelasting niet konden doorberekenen aan de kopers.

Vordering/ verweer

Eisers vorderen van LTO schadevergoeding ten bedrage van € 102.651,= vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Zij stellen hiertoe - kort gezegd - dat LTO uit eigen beweging had behoren te onderzoeken of de verkoop inclusief dan wel exclusief omzetbelasting zou moeten geschieden en dat LTO dit onderzoek achterwege heeft gelaten. In ieder geval had LTO uit eerdere zakelijke contacten met eisers behoren te begrijpen dat over de koopprijs van de melkquota omzetbelasting moest worden afgedragen.

Volgens LTO hoefde zij daarop niet bedacht te zijn nu destijds ongeveer 98% van de melkveehouders onder de zogenoemde "Landbouwregeling" viel (hetgeen een uitzondering is op de BTW-plichtigheid van omzetbelasting over de melkquota). Daarnaast voerde LTO aan dat eisers aan hen ter ondertekening voorgelegde koopovereenkomst hebben ondertekend zonder enige opmerking te maken over het feit dat daarin aan de kopers geen omzetbelasting in rekening werd gebracht. Voorts betoogde LTO dat als er al sprake zou zijn van de gestelde tekortkoming, de schade geheel of ten dele moet worden toegerekend aan de nalatigheid van eisers.

Rechtbank en hof

Kort gezegd oordeelde de rechtbank dat LTO niet de vereiste zorg in acht heeft genomen door zich er voorafgaand aan haar bemiddelingswerkzaamheden niet van te vergewissen of over de levering van de door eisers ten verkoop aangeboden melkquota al of niet omzetbelasting zou moeten worden afgedragen. Op grond hiervan achtte de rechtbank LTO aansprakelijk voor dit verzuim. De rechtbank begrootte de schade van eisers op € 85.000,= en oordeelde dat deze schade voor de helft het gevolg is van eigen schuld van eisers. De rechtbank wees de vordering van eisers daarom voor de helft van dit bedrag (€ 42.500) toe.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, de vordering van eisers afgewezen en eisers veroordeeld om het door LTO ingevolge het vonnis betaalde terug te betalen. Hiertoe overwoog het hof onder meer dat eisers wisten dat hun bedrijf omzetplichtig was en dat over de verkoop van melkquota omzetbelasting berekend moest worden en dat zowel eisers als LTO professionele partijen zijn. Mede op basis van deze omstandigheden kwam het hof tot het oordeel dat het op de weg van eisers had gelegen LTO over haar plicht tot afdracht van omzetbelasting te informeren. Voorts oordeelde het hof dat eisers, door op dit punt hun informatieplicht te verzaken, niet met succes aan LTO konden tegenwerpen dat zij daarnaar onderzoek had moeten doen en dat de schade die eisers stellen te hebben geleden volledig aan hen moet worden toegerekend.

Hoge Raad

Ter zake van het oordeel van het hof dat in dit geval op grond van de vermelde omstandigheden op eisers een informatieplicht rustte, overwoog de Hoge Raad het volgende. De door het hof aanvaarde informatieplicht betreft een uit de redelijkheid en billijkheid, in verband met de aard van de onderhavige overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeiende gehoudenheid van eisers om LTO te informeren dat in hun geval, anders dan in de meerderheid van de gevallen, over de levering van melkquota omzetbelasting moest worden afgedragen. Het nalaten aan deze "verplichting" te voldoen, levert geen tekortkoming van eisers op, maar kan wel tot gevolg hebben dat zij op grond van schuldeisersverzuim of eigen schuld de nadelige gevolgen van het nalaten geheel of ten dele zelf te dragen hebben.

Doordat het hof de stelling van eisers - dat LTO heeft nagelaten te voldoen aan de op haar als opdrachtneemster rustende onderzoeksplicht - in het midden liet, mocht het hof niet zonder meer oordelen dat de fout van eisers eraan in de weg staat dat zij zich kunnen beroepen op de fout van LTO en dat de volledige door eisers geleden schade daarom aan hen moet worden toegerekend, maar had het de wederzijdse fouten in aanmerking moeten nemen en de schade moeten verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan LTO enerzijds en anderzijds toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Op grond hiervan vernietigde de Hoge Raad het arrest van het hof Amsterdam en verwees zij het geding door naar het hof te 's-Gravenhage.

Auteurs

Danny Theunis