Home / Publicaties / Opzegging verzekering wegens schending mededelingsplicht...

Opzegging verzekering wegens schending mededelingsplicht toegestaan

22/06/2010

Bij de rechtbank Arnhem lag de vraag voor of arbeidsongeschiktheidsverzekeraar Ohra de verzekeringsovereenkomst had mogen beëindigen wegens schending van de mededelingsplicht door eiser bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst (21 april 2010, NJF 2010, 210).

Feiten
In mei 2007 deed eiser een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering bij Ohra. In verband met die aanvraag onderging eiser in juni 2007 een medische keuring. Door middel van een vragenlijst werd gevraagd of hij op dat moment last had of ooit last had gehad van huidziekten. Eiser had deze vraag ontkennend beantwoord. De vraag of eiser onder behandeling was (geweest) van een specialist had eiser met ja beantwoord en in de toelichting "wondroos" vermeld. Op 17 juli 2007 kwam vervolgens de arbeidsongeschiktheidsverzekering tussen partijen tot stand. Eind 2007 deed eiser daarop een beroep. Eiser stelde arbeidsongeschikt te zijn vanwege een tweetal moedervlekken die verwijderd moest worden. Eén van de moedervlekken bleek kwaadaardig te zijn. Ohra heeft hierop uitkeringen aan eiser gedaan over de periode tot eind februari 2008.
Bij brief d.d. 7 april 2008 beëindigde Ohra per direct de arbeidsongeschiktheidsverzekering alsmede de uitkering wegens schending van de mededelingsplicht door eiser (zie art. 7:929 lid 2 en 930 lid 4 BW). Ohra stelde bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering te hebben gesloten met eiser. Ohra kondigde tegelijkertijd aan dat onverschuldigde betalingen zouden worden teruggevorderd (art. 6:203 BW) en eiser zou worden aangemeld in het incidentenregister. Volgens de medisch adviseur van Ohra bleek namelijk dat eiser op 14 mei 2007 al zijn huisarts had bezocht in verband met de twee moedervlekken. De huisarts had hem hiervoor doorverwezen naar een dermatoloog, die op zijn beurt eiser had doorverwezen naar de plastisch chirurg. De consulten en doorverwijzingen hadden alle plaatsgevonden vóór aanvang van de verzekeringsovereenkomst. Eiser had de vragenlijst dus niet naar waarheid ingevuld.

Rechtbank Arnhem
In de onderhavige procedure vorderde eiser - kort gezegd - nakoming van de verzekeringsovereenkomst, meer in het bijzonder betaling van de verzekeringsuitkeringen sinds zijn arbeidsongeschiktheid. Ook vorderde hij dat Ohra hem zou verwijderen uit het incidentenregister. De Arnhemse rechtbank wees deze vorderingen integraal af. De rechtbank verwees daarbij naar een arrest van de Hoge Raad van 1 december 1995 (NJ 1996, 707). Uit dat arrest volgt dat een verzekeringnemer een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag mag opvatten in de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen. De betekenis die eiser toekende aan het begrip "in behandeling zijn van een specialist" in de vragenlijst vond de rechtbank te beperkt. De doorverwijzingen van de huisarts en de dermatoloog duiden er volgens de rechtbank op zijn minst op dat de betreffende medici rekening hielden met de mogelijkheid dat er iets niet in orde zou zijn met de moedervlekken. Dat ten tijde van het invullen van de vragenlijst de verwijdering van de moedervlekken nog niet had plaatsgevonden en mogelijk zelfs nog niet eens ter sprake was geweest, doet volgens de rechtbank niet terzake. Doorslaggevend is dat het niet is gebleven bij een enkel oriënterend consult bij de huisarts, maar dat eiser is doorverwezen naar en nader is onderzocht door de dermatoloog en de plastisch chirurg. De door de rechtbank voorgestane ruimere uitleg sluit aan bij de ruime definitie van de geneeskundige behandelingsovereenkomst (art. 7:446 lid 1 BW) en bij hetgeen daarin wordt verstaan onder behandelingen op het gebied van de geneeskunst (art. 7:446 lid 2 BW). Eiser had daarom ten onrechte op de vragenlijst geen melding gemaakt van zijn bezoek aan de dermatoloog en de plastisch chirurg. Tot slot had Ohra volgens de rechtbank voldoende gemotiveerd aangevoerd dat zij de verzekering niet - of niet onder dezelfde voorwaarden - zou zijn aangegaan bij bekendheid met alle feiten.

Gevolg voor de praktijk
De interpretatie van de rechtbank Arnhem is in lijn met het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad. Eiser had de door Ohra voorgelegde vraag over het onder behandeling zijn van een specialist onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet anders mogen opvatten dan de rechtbank heeft gedaan. Daarentegen had eiser wellicht de opzegging van de verzekeringsovereenkomst ongedaan kunnen maken door de stelling van Ohra, dat zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten, gemotiveerd in twijfel te trekken. Voor zijn recht op uitkering had dat in dit geval vermoedelijk niets uitgemaakt. Denkbaar is immers dat Ohra arbeidsongeschiktheid wegens de problematiek met de moedervlekken sowieso van dekking zou hebben uitgesloten.

Auteurs

Portret vanEva Schothorst - Gransier
Eva Schothorst