Home / Publicaties / Subrogatie, regres en hoofdelijkheid

Subrogatie, regres en hoofdelijkheid

22/09/2011

De kernvraag die het hof in haar arrest van 23 augustus 2011 (LJN: BR6589) behandelt is of een zorgverzekeraar op grond van subrogatie regres kan nemen op één van de hoofdelijk aansprakelijke partijen voor het gehele bedrag aan ziektekosten die zij heeft vergoed, ondanks een regresverbod op de andere hoofdelijk aansprakelijke partij op grond van artikel 7:962 lid 3 BW.

Inleiding
De omvang van het regresrecht van verzekeraars wordt bepaald door art. 7:962 lid 3 BW. Dit artikel beperkt het regresrecht dat verzekeraars uit hoofde van subrogatie kunnen hebben, door te bepalen dat de verzekeraar geen vordering krijgt op een concreet omschreven groep van personen, van wie mag worden aangenomen dat de verzekering mede in hun belang is gesloten. De verzekeraar kan in beginsel geen regres nemen op de verzekeringnemer, een mede-verzekerde, de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van een verzekerde, de andere levensgezel van een verzekerde, noch op de bloedverwanten in de rechte lijn van de verzekerde, op een werknemer of de werkgever van de verzekerde, of op degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde. De ratio van deze beperking is gelegen in het feit dat de relatie van de verzekerde met deze personen van duurzame aard is en dat het uitoefenen van verhaal deze relatie zou kunnen verstoren of de verzekerde alsnog economisch zou kunnen treffen.

De feiten
Op 22 juni 2007 vindt een auto-ongeval plaats tussen bestuurder X en bestuurder Y. X en Y zijn in gelijke mate aansprakelijk voor dit ongeval. Als gevolg van het ongeval zijn respectievelijk de vrouw en het kind van bestuurder Y (hierna: "de Vader") gewond geraakt. Zorgverzekeraar Menzis heeft de ziektekosten van de vrouw en het kind vergoed. Menzis tracht deze schade vervolgens te verhalen op bestuurder X en diens WAM-verzekeraar Interpolis (hierna: "Interpolis c.s."). Menzis stelt zich op het standpunt dat bestuurder X - en dus zijn verzekeraar Interpolis - op grond van art. 6:102 BW samen met de Vader hoofdelijk aansprakelijk is voor de gehele schade, zodat regres openstaat voor 100% van de schade. Interpolis c.s. verweert zich door te stellen dat art. 6:102 BW niet van toepassing is, omdat juist op grond van art. 7:962 lid 3 BW slechts één bestuurder aan te spreken is, te weten, de verzekerde van Interpolis. Volgens Interpolis kan alleen sprake zijn van hoofdelijkheid als meer dan één partij aan te spreken is tot vergoeding van dezelfde schade.

Rechtbank
De rechtbank te Zutphen gaat mee met het verweer van Interpolis c.s. dat Menzis een dergelijk vorderingsrecht niet heeft, omdat art. 7:962 lid 3 BW bepaalt dat de ziektekostenverzekeraar geen vordering op onder andere een echtgenoot of een bloedverwant in rechte lijn van verzekerde krijgt en dat dit verhaal niet herleeft indien de aansprakelijkheid van die personen door verzekering is gedekt. De rechtbank overweegt dat immers ook dan de relatie tussen duurzame aard tussen de aansprakelijke partij en de verzekerde kan worden verstoord.

Hof
Het hof te Arnhem deelt de visie van de rechtbank niet en oordeelt als volgt.

Vast staat dat de slachtoffers hun gehele schade naar keuze zouden kunnen verhalen op X naast hun vordering op de Vader. Zij hebben dus (ook) een vordering van 100% van de schade op X. Het is in die vordering dat Menzis is gesubrogeerd. Dit betekent dat ook Menzis de gehele schade op Interpolis c.s. kan verhalen. Dat Menzis op grond van art. 7:962 lid 3 BW zelf niet de mogelijkheid heeft de schade (ook) op de Vader te verhalen, doet daaraan niet af. Dat verandert niets aan de vordering waarin zij is gesubrogeerd, te weten de vordering van de slachtoffers tot vergoeding van 100% van de schade op X. Interpolis c.s. stelt voorts dat, indien Menzis de vordering van 100% op haar zou kunnen verhalen, het civiele plafond zou worden overschreden. Zouden immers de slachtoffers zelf hun schade voor het geheel op Interpolis c.s. verhalen, dan zou Interpolis c.s. regres kunnen nemen op (de WAM-verzekeraar van) de Vader. Nu het niet de slachtoffers zelf zijn, maar Menzis degene is die de vordering instelt, kan Interpolis c.s. geen regres nemen, omdat zij dan art. 6:11 BW tegengeworpen zou krijgen. Op grond van art. 6:11 BW kan de tot bijdrage aangesproken medeschuldenaar immers de verweren die hij tegen schuldeiser had ook inroepen tegen de hoofdelijke schuldenaar die de bijdrage van hem verlangt.

Het hof deelt de visie van Interpolis c.s. niet. Ook in het geval dat de slachtoffers zelf de vordering zouden hebben ingesteld, en X of zijn verzekeraar Interpolis de gehele vordering zou hebben voldaan, zou het immers niet zeker zijn dat een regresvordering op de Vader ook tot betaling zou lijden. Het is het risico van de hoofdelijke schuldenaar dat hij voor het gehele schadebedrag opdraait, als regres om wat voor reden dan ook niet succesvol blijkt. Dat brengt mee dat het civiele plafond, voorzover in dit geval van belang, ook de hele vordering bedraagt. Het hof laat in het midden of Interpolis al of niet regres kan nemen op de Vader, omdat deze procedure daar niet over gaat. In ieder geval geldt dat, ook al zou dat regres niet mogelijk zijn, dat op zichzelf niet meebrengt dat Menzis daarom niet de gehele schade van Interpolis c.s. zou kunnen vorderen. Interpolis c.s. voert aan dat zij onevenredig zwaar getroffen wordt als zij de gehele schade voor haar rekening moet nemen. Dat is ook juist volgens het hof, maar evenzeer vindt het hof het onredelijk als Menzis een deel van de schade niet kan verhalen, nu haar verzekerden, de slachtoffers, in ieder geval geen schuld hebben aan het ongeval.

Conclusie
De vraag of sprake is van hoofdelijkheid beantwoordt het hof op basis van het vorderingsrecht van de slachtoffers waarin de zogverzekeraar is gesubrogeerd. Dat Menzis zelf haar schade maar op één schadeveroorzaker zou kunnen verhalen, doet volgens het hof geen afbreuk aan de hoofdelijke aansprakelijkheid van de schadeveroorzakers. De overwegingen van het hof leiden ertoe dat de vordering van Menzis, dat zij jegens Interpolis c.s. op grond van art. 6:102 BW aanspraak kan maken op 100% van het schadebedrag, slaagt. Omdat Interpolis c.s. door verzekeraar Menzis aangesproken wordt, kan de Vader een regresactie van Interpolis c.s. blokkeren met een beroep op art. 6:11 BW. WAM-verzekeraar Interpolis blijft uiteindelijk met de spreekwoordelijke gebakken peren zitten.

Gevolgen voor de praktijk
Met het onderhavige arrest hebben zorgverzekeraars een belangrijke troef in handen ten opzichte van WAM-verzekeraars. WAM-verzekeraars die nu geconfronteerd worden met een regresactie van zorgverzekeraars zien tegelijkertijd hun eigen regresactie jegens een hoofdelijke medeschuldenaar verdampen. Het is echter nog maar de vraag of deze omstandigheid de regresactie van de zorgverzekeraar jegens de WAM-verzekeraar niet zou moeten beperken. Het hof heeft uitdrukkelijk in haar arrest in het midden gelaten of Interpolis regres kan nemen op de hoofdelijke medeschuldenaar, in dit geval de Vader. Bij beantwoording van deze vragen zou de rechtspraktijk gebaat zijn.

De weg ligt open voor een gang naar de Hoge Raad.

Auteurs

Aziz al al Mansouri