Home / Publicaties / Aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon bij...

Aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon bij later vastgestelde onderverzekering?

08/02/2021

Op 15 januari 2021 heeft de Hoge Raad een interessant arrest gewezen over de aansprakelijkheid van de assurantietussenpersoon bij een later vastgestelde onderverzekering. 

Deze uitspraak van de Hoge Raad laat zien dat een tussenpersoon zich niet zonder meer mag beroepen op een taxatie van een expert die is opgesteld op basis van een afspraak tussen verzekerde en verzekeraar en in dat verband een eigen plicht houdt om te onderzoeken of er sprake is van onderverzekering.

Feiten

Een woningbezitter (verzekerde) die zijn pand tegen brandschade had verzekerd bij Nationale Nederlanden was jarenlang onderverzekerd. In 1996, 2001 en 2002 ontstaat er meermaals brandschade aan zijn woning. 

De verzekerde som bedroeg in 1996 voor de woning ƒ 390.200,-- (€ 177.065,--) en voor de bijgebouwen ƒ 68.300,-- (€ 30.993,--). De verzekerde som is blijkens het polisblad in 2001 verhoogd tot een bedrag voor de woning van ƒ 446.800,-- (€ 202.749,--) en voor de bijgebouwen van ƒ 75.300,-- (€ 34.170,--).

In verband met de brand in 1996 is namens Nationale Nederlanden een expert ingeschakeld. De schade is toen niet afgewikkeld. In 2002 heeft de expert van Nationale Nederlanden de schade als gevolg van de brand in 1996 alsnog vastgesteld op de verminderde verkoopwaarde. De verzekerde som werd voldoende bevonden. In verband met de brand in 2001 is namens Nationale Nederlanden ook een expert ingeschakeld, die de desbetreffende schade heeft vastgesteld. Ook in dit geval werd de verzekerde som voldoende bevonden. In verband met de brand in 2002 is namens Nationale Nederlanden wederom dezelfde expert ingeschakeld. De schade is in 2002 vastgesteld door de expert en geaccordeerd door de contra-expert. De verzekerde som werd onvoldoende bevonden en was volgens het rapport € 225.681,-- 

Het lukt verzekerde en Nationale Nederlanden niet om overeenstemming te krijgen over de afwikkeling van de brandschade(s).

In 2008 leggen verzekerde en Nationale Nederlanden hun geschil ter beslechting voor aan een bindend adviseur. De bindend adviseur doet uitspraak en komt tot de volgende vaststelling van de herstelkosten en dekking boven de verzekerde som:

  1. Herstelkosten woonhuis € 416.475,00
  2. Herstelkosten schuur € 121.538,00

Nationale Nederlanden heeft in 2008 aan verzekerde medegedeeld dat zij zich wat betreft de schadevaststelling conformeert aan het bindend advies. Zij heeft daarin, naar aanleiding van de in de schadevaststelling van de geconstateerde onderverzekering, een berekening gemaakt van de uit te keren vergoeding die aanzienlijk lager uitkomt dan de door bindend adviseur gecalculeerde schade. Op basis van dit voorstel zou de totale vergoeding voor de drie branden € 287.588,60 zijn, derhalve ongeveer € 64.000 minder dan het voorstel van 2007. Tezamen met een uitkering voor de inboedel en na aftrek van een reeds verstrekt voorschot bood Nationale Nederlanden aan te betalen aan verzekerde € 251.728,60. Verzekerde heeft deze afwikkeling niet aanvaard.

Naar het oordeel van de bindend adviseur is al die jaren sprake geweest van onderverzekering. 

In 2014 heeft verzekerde met het schadevoorstel van Nationale Nederlanden uit 2008 ingestemd, waarna hij € 251.780,60 heeft ontvangen.

Verzekerde richt zich tot de (assurantie)tussenpersoon en vordert schadevergoeding.

De procedure

De rechtbank en het hof wijzen de vorderingen van verzekerde af. Het hof stelt allereerst vast dat - als er geen onderverzekering bestond - een eventueel tekortschieten van de tussenpersoon niet tot schade heeft geleid. Tegen deze achtergrond onderzoekt het hof of sprake is geweest van onderverzekering. Volgens het hof is daarvan geen sprake. De berekening van 2008 mag dan wel de basis vormen voor de verplichtingen van Nationale Nederlanden jegens de woningbezitter, maar bewijst volgens het hof niet dat tussen 1996-2002 daadwerkelijk van enige onderverzekering sprake is geweest. Volgens het hof is verzekerde (op grond van de polis) aan de taxatie in 2002 gebonden en mag de tussenpersoon zich daarop ook beroepen. 

Verzekerde klaagt bij de Hoge Raad. Met succes. Het hof heeft onvoldoende uitgelegd waarom een taxatie in 2002, geldend tussen verzekerde en Nationale Nederlanden, ook heeft te gelden in de verhouding tussen verzekerde en de tussenpersoon. Argumenten dat (1) de tussenpersoon in 2002 nog intensief betrokken was bij de afwikkeling, (2) dat verzekerde in 2002 geen specifieke bezwaren heeft geuit tegen de schadebegroting, en (3) dat de onderverzekeringskwestie in 2002 niet speelde, zijn volgens de Hoge Raad in ieder geval onvoldoende voor het oordeel dat verzekerde jegens de tussenpersoon aan de taxatie is gebonden.

Voor verzekerde gloort er weer wat licht aan de horizon. 

Mocht u over het voorgaande nog vragen hebben dan kunt u daarvoor uiteraard contact met ons opnemen.

Auteurs

Lara Lupgens
Robbert van Brakel