Home / Publicaties / De convenanten tussen de Belastingdienst, de AFM...

De convenanten tussen de Belastingdienst, de AFM, het BFT en de NBA en de fiscale ge­heim­hou­dings­plicht

05/10/2012

In de jacht op “foute” accountants heeft de Belastingdienst met de Autoriteit Financiële Markten (AFM), het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) afgesproken dat informatie uit belastingcontroles, die wijzen op “ontoelaatbaar gedrag van accountants en accountantsorganisaties”, te delen met BFT, AFM en BNA. Dat is vastgelegd in convenanten tussen de Belastingdienst en de genoemde instellingen. [1] In deze convenanten wordt de samenwerking en informatiedeling tussen de betrokken partijen nader uitgewerkt. De convenanten geven echter blijk van onvoldoende begrip van de reikwijdte van de fiscale geheimhoudingsplicht.

De verschillende convenanten regelen welke informatie door de Belastingdienst wordt gedeeld. Als de Belastingdienst in een controle aanloopt tegen informatie waaruit afgeleid kan worden dat een accountant niet heeft voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de Wta, dan zal dat onder de aandacht worden gebracht van de AFM. Indien de informatie betrekking heeft op flagrante normschendingen van individuele accountants, dan zal dat worden gemeld bij de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. Het BFT zal worden getipt over vermoedens van betrokkenheid van een accountant bij niet-naleving van de WWFT. Alle convenanten kennen daarbij dezelfde structuur. De directeur van een belastingonderdeel kan besluiten om het (vermoedelijk) ontoelaatbaar gedrag geanonimiseerd aan AFM, BFT of BNA voor te leggen. In de geanonimiseerde beschrijving zullen zoveel mogelijk worden opgenomen:

  • de aard, de omvang, de datum, de duur van het (vermoedelijk) ontoelaatbare gedrag;
  • de taak, functie en/of opdracht van de betrokkene(n);
  • de aard en de omvang van de cliënt (bijvoorbeeld of er sprake is van een organisatie van openbaar belang zoals bedoeld in de Wta);
  • het moment van het constateren van dit gedrag door een medewerker van de Belastingdienst;
  • de maatregelen, die wegens overtreding van de belastingwetgeving, in verband met dit gedrag zijn of (mogelijk) zullen worden opgelegd aan betrokkene(n).

Indien de ontvangende partij (BFT, AFM of BNA) naar aanleiding van deze informatie een nader onderzoek wenst in te stellen, dan kunnen zij vervolgens een schriftelijk verzoek indienen bij de directeur van het belastingonderdeel die de geanonimiseerde informatie heeft verstrekt om de identiteit van de betrokkene(n) bekend te maken. Deze vraagt daarop via het Directoraat-Generaal Belastingdienst (DGBel) aan de Minister van Financiën om ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht. Nadat de ontheffing is verleend wordt de identiteit bekend gemaakt en kunnen AFM, BFT dan wel BNA nader onderzoek doen en besluiten handhavend op te treden tegen de betrokkene(n).

In de convenanten wordt benadrukt dat de informatieverstrekking door de Belastingdienst slechts plaatsvindt voor zover de wettelijke geheimhoudingsbepalingen dit toelaten. Uitgangspunt van de fiscale geheimhoudingsplicht – neergelegd in art. 67 Awr, artikel 67 Invorderingswet 1990 en artikel 10 Registratiewet – is dat alle bij de belastingdienst aanwezige informatie onder de geheimhoudingsplicht van het betreffende onderdeel of de betreffende ambtenaar van de Belastingdienst valt, tenzij het gaat om gegevens die nodig zijn voor de ‘uitvoering van de belastingwetgeving’ (waaronder begrepen de heffing of invordering van enige rijksbelasting). Dat soort gegevens kunnen, voor zover nodig voor de uitvoering van de belastingwetgeving, worden uitgewisseld tussen verschillende eenheden binnen de belastingdienst, en worden verstrekt aan het Openbaar Ministerie ten behoeve van de opsporing van fiscale delicten. Schending van deze fiscale geheimhoudingsplicht is strafbaar krachtens art 272 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).

Op de geschetste fiscale geheimhoudingsplicht zijn slechts een paar uitzonderingen bij wet voorzien. In dit verband is de belangrijkste het geval dat de Minister van Financiën ontheffing verleent van de geheimhoudingsplicht. De convenanten proberen aan te sluiten bij deze uitzondering. Daarbij wordt er echter van uitgegaan dat het – vóórdat de Minister van Financiën ontheffing heeft verleend – wél toegestaan is om geanonimiseerde informatie te delen met de betrokken partijen. Dat lijkt ons onjuist.

Dat baseren wij op een uitspraak van de strafkamer van het gerechtshof Leeuwarden. In het kader van een klaagschriftprocedure tegen een beslissing van het Openbaar Ministerie om een belastingambtenaar niet te vervolgen voor een schending van artikel 272 WvSr, heeft het zich uitgelaten over de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht op de voet van artikel 67 AWR.[2] In deze zaak had de betreffende belastingambtenaar brieven van een belastingadviseur op verzoek van een curator in een faillissementsprocedure van een ander dan de belastingplichtige doorgestuurd. Daarbij had de belastingambtenaar de naam van de belastingplichtige onleesbaar gemaakt. Het hof oordeelde dat ook anonieme verstrekking van gegevens schending van de fiscale geheimhoudingsplicht opleverde. Het hof beval dat de ambtenaar daarvoor strafrechtelijk diende te worden vervolgd.

Hieruit volgt dat het verder bekend maken van feiten en omstandigheden vóórdat een beroep kan worden gedaan op wettelijk geregelde uitzonderingen, ook in geanonimiseerde vorm, een inbreuk op de geheimhoudingsbepalingen inhoudt en daarmee strafbaar is op de voet van artikel 272 WvSr. Daar kan geen convenant verandering in aanbrengen. De directeur van een belastingonderdeel die ingevolge deze convenanten geanonimiseerde informatie verstrekt aan AFM, BFT of NBA loopt dan ook een aanzienlijk persoonlijk strafrechtelijk risico. En de accountant die op basis van deze gegevensuitwisseling wordt aangepakt, heeft mogelijk een verweer.

[1] Zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-12055.html https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-12056.html en https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-12057.html

[2] Hof Leeuwarden, 1 juli 1996, NJ 1998, 214.