Home / Publicaties / ESG e-guide / Duurzaam Vastgoed

Duurzaam Vastgoed

ESG: Environmental, Social & Governance

Hoe een steentje bij te dragen

10-11-2022
Het ESG-beleid van ondernemingen ten aanzien van vastgoed heeft met name betrekking op de E van environmental. Energieverbruik en CO2-uitstoot, maar ook materiaalgebruik, afvalstromen en waterverbruik spelen daarbij een belangrijke rol. Bij social S kan voor wat betreft vastgoed worden gedacht aan relaties, reputatie en arbeidsomstandigheden. Bij governance G kan worden gedacht aan duurzaamheidsstrategie en duurzaamheidsverslaglegging. Uiteindelijk gaat het allemaal over duurzaam vastgoed.

De gebouwde omgeving is goed voor circa 40% van het totale energieverbruik in Nederland.

Het is niet verwonderlijk dat energieverbruik en CO2-uitstoot zo’n prominente rol spelen als het gaat om ESG. De gebouwde omgeving is goed voor circa 40% van het totale energieverbruik in Nederland. Om de CO2-doelstellingen te behalen zal de gebouwde omgeving dan ook een substantiële bijdrage moeten leveren. 

In dit hoofdstuk gaan wij in hoofdlijnen in op de huidige regels voor het hebben en gebruiken van gebouwen, de mogelijkheden voor verduurzaming van vastgoed, marktontwikkelingen en op handen zijnde wijzigingen in wet- en regelgeving met betrekking tot duurzaamheid en duurzame energie. We sluiten af met enkele ‘tips & tricks’ voor bedrijven met betrekking tot het gebruiken en aankopen van duurzaam vastgoed.

Bijna Energieneutrale Gebouwen

Voor nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen (waaronder kantoren) geldt sinds 1 januari 2021 dat een vergunningaanvraag moet voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). De energieprestatie onder BENG wordt bepaald aan de hand van drie eisen: a) de maximale energiebehoefte per jaar, b) het maximale primaire fossiel energiegebruik per jaar en c) het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten. De BENG-eisen volgen uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese richtlijn Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).

De Europese Commissie heeft op 15 december 2021 een voorstel gepubliceerd voor herziening van de EPBD. De kans is groot dat de herziening strengere normen met zich zal brengen. Op grond van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer bestaat sinds 1 juli 2019 al de verplichting voor een groot aantal bedrijfstypen om alle energiebesparende maatregelen te nemen die in maximaal vijf jaar kunnen worden terugverdiend. Dit geldt voor zogenaamde Type A en Type B bedrijven indien het energieverbruik in een kalenderjaar een drempel van 50.000 kilowattuur aan elektriciteit en 25.000 kubieke meter aardgasequivalenten aan brandstoffen overschrijdt. Type B bedrijven zijn inrichtingen die bij de oprichting of een wijziging een melding moeten doen aan het bevoegd gezag, maar geen omgevingsvergunning (milieu) nodig hebben, zoals een metaalbewerkingsbedrijf of een garagebedrijf. Type A bedrijven zijn inrichtingen zijn die minder milieubelastende activiteiten uitvoeren waardoor tevens geen melding is benodigd, zoals kantoren en schoolgebouwen. Voor Type C bedrijven geldt een vergunningplicht. Het Activiteitenbesluit Milieubeheer is daardoor slechts beperkt van toepassing op Type C bedrijven. Dit betreffen meestal bedrijven in de (zwaar) industriële sector.

Naast het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen geldt voor de Type A en Type B bedrijven die de genoemde drempels overschrijden ook een vierjaarlijkse rapportageverplichting aan het bevoegd gezag over de daadwerkelijk getroffen energiebesparende maatregelen.

Energielabel

Op grond van het Bouwbesluit moet een bestaand gebouw een energielabel hebben. Met ingang van 1 januari 2023 zal het verboden zijn om een kantoorgebouw van 100 m2 of groter te gebruiken als dat gebouw niet op z’n minst een energielabel C heeft (energie-index van 1.3 of kleiner). Kleine kantoorgebouwen en monumenten zijn uitgezonderd van deze eis.

Per 2030 zullen kantoorgebouwen waarschijnlijk energielabel A moeten verkrijgen.

Dit betekent dat voor 1 januari 2023 circa 65.000 kantoorgebouwen in Nederland het energielabel C moeten verkrijgen. Een boete of zelfs een sluiting van het kantoorgebouw wordt geriskeerd als hieraan niet wordt voldaan. Volgens een schatting van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) had 48% dit label op 1 juli 2022. De RVO concludeert dat het tempo van aanpassing van kantoorgebouwen richting 1 januari 2023 nog erg laag ligt. Dit heeft (mede) te maken met de zogenoemde ‘split incentive’ problematiek. Meer dan 60% van de Nederlandse kantoren wordt verhuurd. Degene die de kosten voor energiezuinige maatregelen draagt (vaak de verhuurder) is doorgaans niet degene die profiteert van een lager energieverbruik (de huurder).

De verwachting is dat kantoorgebouwen per 2030 zullen moeten voldoen aan de vereisten van een energielabel A. Waar het aanbrengen van ledverlichting en het aanpassen van de klimaatinstallatie in een kantoorgebouw relatief snel tot een energielabel C kan leiden, zonder dat al te veel bouwkundige aanpassingen moeten worden uitgevoerd, zal een energielabel A meer werkzaamheden aan bestaande gebouwen vergen. Nieuwe gebouwen zullen over het algemeen bij oplevering aan de vereisten van een energielabel A voldoen (tot en met A++).

CO2

Op grond van het Klimaatakkoord is door de (Rijks)overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties afgesproken dat de totale CO2-uitstoot in Nederland in 2030 met 49% moet zijn verminderd, gemeten naar de uitstoot van 2019. Een verdere stip op de horizon is 2050. Dan zou de uitstoot van alle broeikasgassen in Nederland met 95% moeten zijn gedaald. De te nemen maatregelen gelden per sector en elke sector stelt eigen doelen. Eén van deze sectoren is de gebouwde omgeving. Bij vastgoedbeleggers zijn bijvoorbeeld programma’s opgesteld ter bepaling (via de CO2-voetafdruk per vierkante meter) of de verduurzaming van vastgoedportefeuilles in lijn ligt met het benodigde tempo om de doelen van 2050 te halen. Deze renovatie is een investering, maar wordt deels ook gesubsidieerd, vooral fiscaal teneinde besluitvorming hiertoe en daarmee de verduurzaming te versnellen. Hierna enkele van de meest voorkomende voorhanden zijnde subsidies.

Subsidies en fiscale stimuleringsmaatregelen

De overheid stimuleert het energiezuinig en duurzaam bouwen van gebouwen. Dit gebeurt vaak door de verlaging van belastingdruk. De Energie Investerings Aftrekregeling (EIA-regeling) verstrekt een investeringsaftrek voor het investeren in energiezuinige maatregelen. De Milieu Investerings Aftrekregeling (MIA-regeling) verstrekt een investeringsaftrek voor milieuvriendelijke investeringen, waaronder duurzame gebouwen. De hoogte van de investeringsaftrek is een percentage van de investeringskosten. Het percentage is afhankelijk van het bedrijfsmiddel en wijzigt jaarlijks. Beide regelingen drukken de fiscale winst van een ondernemer.

De overheid stimuleert energiezuinig en duurzaam bouwen door verlaging van belastingdruk.

De Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) regeling is net als de MIA-regeling een investeringsaftrek gericht op investeringen die een duurzame gebouwde omgeving bevorderen. Circulair bouwen door het gebruik van minder grondstoffen en hergebruik van grondstoffen en bouwafval wordt door deze regeling gestimuleerd. Dit kan materialen betreffen zoals beton, maar ook het creëren van een vegetatiedak of een circulaire staalconstructie met terugnamegarantie van de leverancier bij afbraak van het gebouw, of een methode omvatten om regenwater te bufferen onder parkeerplaatsen.

Daarnaast is het mogelijk om in aanmerking te komen voor SDE++ subsidie (Stimulering Duurzame Energieproductie) bij het gebruik van zonnepanelen of duurzame warmte. Deze stimuleringsmaatregelen worden in de financiële doorrekeningen van een vastgoedproject meegenomen, veelal vanuit bedrijfseconomisch en commercieel oogpunt. Maar ook steeds meer gericht op duurzaamheid en het besef van de impact op de omgeving. Aangezien vastgoed vaak wordt ontwikkeld met het oog op de verkoop aan institutionele beleggers, die in toenemende mate duurzame vastgoedportefeuilles en duurzame financiering wensen, moeten energiezuinige maatregelen al onderdeel vormen van het vastgoedontwerp. Zie voor meer details over duurzame financiering hoofdstuk 4.

Duurzaamheidscertificering

Uit diverse onderzoeken is gebleken dat verduurzaming van vastgoed leidt tot een positief effect op de waarde van het vastgoed. Uniformiteit in deze onderzoeken bestaat nog niet zodat niet duidelijk is hoe duurzaamheidsmaatregelen (moeten) worden beoordeeld. Dit voedt de zorg of en in welke mate maatregelen positief bijdragen aan een beter milieu en het vastgoed daarmee een hogere vastgoedwaarde zou moeten hebben. Toch is er een aantal labels van gerenommeerde partijen dat steeds meer gemeengoed wordt. Hieronder staan in het kort de meest voorkomende labels en wijzen van duurzaamheidscertificering.

Verduurzaming van vastgoed leidt tot een positief effect op de waarde.

De Dutch Green Building Council (DGBC), een landelijke maatschappelijke organisatie die zich inzet voor de gebouwde omgeving met als doel deze toekomstbestendig te maken, heeft de term BREEAM in de vastgoedsector geïntroduceerd. BREEAM staat voor Building Research Establishment Environmental Assessment Method. In Nederland wordt BREEAM-NL gebruikt, wat kort gezegd een classificering geeft aan de duurzaamheid van een (bestaand of nieuw) gebouw. Daarnaast zijn er ook BREEAM-NL keurmerken voor sloop en voor complete gebiedsontwikkelingen. Bij de BREAAM-NL keurmerken wordt de duurzaamheid op basis van een aantal aspecten beoordeeld, waaronder energiebesparing en efficiëntie en waterbeperking, materiaalkeuze en gezondheid. Classificaties zijn bijvoorbeeld ‘Very Good’, ‘Excellent’ en ‘Outstanding’.

Het heeft enkele jaren geduurd voordat de beleggingsmarkt waarde toekende aan BREEAMNL certificering, maar inmiddels maakt dit in Europa onderdeel uit van het ESG-beleid van vrijwel iedere institutionele belegger, zoals pensioenfondsen en verzekeraars, maar ook steeds meer van niet-institutionele beleggers. Naast het beleid van beleggers zijn het ook huurders die een duurzaam gebouw willen huren (zie hierna over Green Lease). Niet slechts vanuit het oogpunt van een besparing op energieverbruik en operationele kosten, maar ook vanuit hun beleid met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en ESG-beleid. Kantoorgebruikers zoals commerciële dienstverleners zullen niet alleen hun eigen beleid daarin vaststellen, maar steeds meer opdrachtgevers zullen vanuit hun MVO- en ESG-beleid eisen stellen aan het verantwoord ondernemen door hun adviseurs, waaronder de huisvesting.

De vereiste van het verkrijgen van een BREEAM-NL certificering is soms een voorwaarde voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, bijvoorbeeld bij de realisatie van logistieke gebouwen rondom Schiphol. Er is dan geen keuze en vaak zullen dan bijvoorbeeld zonnepanelen al onderdeel zijn van het ontwerp van het gebouw.

Een tegenhanger van BREEAM-NL is het door het US Green Building Council opgezette LEED (Leadership in Energy and Environmental Design). LEED kan evenals BREEAM-NL gelden voor bestaande bouw en nieuwbouw en richt zich net als BREEAM-NL op waterbesparing, materiaalkeuze en energiebesparing en efficiency. LEED kent zilver, goud en platina als certificeringen.

Naast BREEAM-NL en LEED richt de WELL Building Standard (WELL) als duurzaamheidscertificering zich meer op de gezondheid van personen in een gebouw. Dit betreft niet alleen licht-, lucht-, en waterkwaliteit (waar BREEAM-NL en LEED zich ook op richten), maar ook voeding en gezondheid in verband met (de reductie van) ziekteverzuim, (arbeids-)productiviteit en welzijn. Een WELL certificaat voor een gebouw gaat vaak samen met een BREEAM-NL of een LEED certificaat. Verder mag in dit kader ook GRESB niet onbesproken blijven. GRESB staat voor Global Real Estate Sustainability Benchmark en is een organisatie die de duurzaamheidsprestaties van aangesloten institutionele- en private vastgoedfondsen meet als onderdeel van hun ESG-beleid door middel van een jaarlijkse survey. Deze survey ziet onder andere op gebouwinformatie en energie- en afvalstromen.

Bij nieuwbouw moet het ontwerp, het bouwproces en de materiaalkeuze afgestemd worden op de duurzaamheidskeurmerken die men wil behalen. Vaak wordt bij het ontwerp van een gebouw een berekening gemaakt waaruit een GPR-score volgt. GPR staat voor Gemeente Praktijk Richtlijn (Gebouw) en geeft een totaalbeeld van de duurzaamheid van een gebouw op grond van energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Zo’n berekening is niet verplicht voor de aanvraag van een omgevingsvergunning, maar sommige gemeenten streven een bepaald ambitieniveau na en geven – als daaraan wordt voldaan – korting op bouwleges. De GPR-berekening is ook relevant voor de (berekening van) diverse investeringsaftrekken, zoals MIA en Vamil.

De hierboven genoemde duurzaamheidscertificeringen kunnen voor de ontwikkelaar, maar ook voor de eigenaar en de huurder van een gebouw naast een lager energieverbruik, een lagere afvalproductie en een lagere CO2-uitstoot ook leiden tot financiële incentives door gunstigere financieringsvormen, fiscale stimuleringsmaatregelen en subsidies en zullen voor een groot aantal bedrijven nodig zijn als onderdeel van rapportageverplichtingen, zoals die voor grote ondernemingen vanaf 2023 gelden op grond van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) en vergelijkbare rapportageverplichtingen voor financiële instituten op grond van de Europese Taxonomie verordening en de Sustainable Finance Disclosure Regulation (SFDR). Zie voor meer details hoofdstukken 1 en 4.

Huur

Bij ontwikkeling van nieuwbouw kunnen huurder en verhuurder in samenspraak met de ontwikkelaar in de huurovereenkomst afspraken vastleggen met betrekking tot de bouwfase van het project, die gaan over de eisen waaraan het nieuwe gebouw moet voldoen. Zo kunnen partijen afspreken dat het dak geschikt wordt gemaakt voor zonnepanelen, dat er bepaalde groenvoorzieningen/groene daken worden gerealiseerd of eisen aan de isolatie worden gesteld. Bij dergelijke afspraken tussen huurder en verhuurder gaat het om gevallen waarbij een gebouw op maat wordt gemaakt voor een specifieke huurder en waarbij de huurder dus nauw is betrokken bij de ontwikkeling van het pand. Bij deze ontwikkelingen werken huurder, verhuurder, ontwikkelaar en eventueel financiers nauw samen om duurzaamheidsdoelstellingen te behalen. Het gaat in de regel om projecten waarbij de huurder hoge eisen stelt aan een duurzaam en spraakmakend kantoor- of bedrijfsgebouw. Voor het aangaan van een huurovereenkomst zullen deze huurders vaak al over een duurzame locatie nadenken, bijvoorbeeld dichtbij voorzieningen en een goede aansluiting met het openbaar vervoer.

Met een Green Lease kunnen de kosten en baten van verduurzamende maatregelen worden verdeeld.

Voor de fase na de bouw en in het geval van bestaande bouw kunnen huurder en verhuurder afspraken maken over het duurzaam gebruik van een gebouw. Green Lease is een term voor een huurovereenkomst die een duurzaam resultaat tot gevolg heeft. In de kern omvat een Green Lease prestatieafspraken over duurzaam gebruik en duurzame exploitatie (beheer) van een gebouw, de wederzijdse verantwoordelijkheid om die doelstellingen te behalen en de verdeling van kosten, baten en risico’s voor het waarborgen van duurzaam gebruik en duurzame exploitatie (beheer).

De Green Lease is een handig instrument voor verhuurders en huurders om de kosten en baten van duurzaamheidsmaatregelen tussen huurder en verhuurder te verdelen. Dit biedt uitkomst in situaties dat een verhuurder geen prikkel heeft om verduurzamende maatregelen te treffen omdat daarbij veelal sprake is van een investering voor de verhuurder, terwijl de huurder er de vruchten van plukt door een lager energieverbruik. Bij een Green Lease werken deze partijen samen om doelstellingen te bereiken. De traditionele verdeling tussen verantwoordelijkheden van de huurder en verhuurder worden in een Green Lease losgelaten. De Green Lease bevat daarom meestal ook een aantal afwijkingen op de ROZ Algemene Bepalingen (indien gebruik wordt gemaakt van een ROZ-huurovereenkomst). Deze afwijkingen zien bijvoorbeeld op de verdeling van vernieuwingsverplichtingen en verantwoordelijkheden in het kader van vergunningen.

Voor nieuwe bedrijfsgebouwen met grote daken zijn vanaf 2025 zonnepanelen verplicht.

Voorbeelden van afspraken die in een Green Lease worden vastgelegd zijn: afspraken over minimaal te behalen duurzaamheidscertificaten en prestatie (bijvoorbeeld de mate van reductie van het energieverbruik), de wijze waarop het pand moet worden schoongemaakt (ecologische schoonmaakmiddelen) en het gebruik van verlichting, afspraken over afvalverwerking en recyclen, afspraken over de manier waarop energiezuinigheid wordt gemeten, gerapporteerd en geëvalueerd (vaak wordt afgesproken dat een periodiek overleg tussen huurder en verhuurder plaatsvindt om de voortgang te bespreken), vergunningen en subsidies (zoals de verplichting elkaar te informeren dan wel te ondersteunen over/bij de aanvraag van vergunningen en subsidies in het kader van duurzaamheid/milieu) en de omgang met wet- en regelgeving (partijen kunnen bijvoorbeeld afspraken maken over de verdeling van de kosten bij investeringen vanwege eisen die worden gesteld aan gebouwen op grond van nieuwe wet- en regelgeving).

Daarnaast kan in een Green Lease een geschillenregeling worden opgenomen en kunnen afspraken worden gemaakt over het tijdspad waarin bepaalde doelstellingen moeten worden verwezenlijkt. Op deze manier wordt het mogelijk de andere partij aan te spreken als deze zich niet aan afspraken houdt of doelen niet worden gehaald. Ook wordt vaak een aantal bepalingen met betrekking privacywetgeving (de Algemene Verordening Gegevensbescherming) opgenomen. Dit is van belang omdat in een Green Lease in de regel afspraken worden gemaakt over het uitwisselen van (vertrouwelijke) gegevens met als doel bijvoorbeeld het energieverbruik van een pand te meten.

In de praktijk worden Green Lease bepalingen vaak in een bijlage bij de huurovereenkomst gevoegd. Het verdient aanbeveling om afspraken in een Green Lease zoveel mogelijk te concretiseren zodat deze afdwingbaar zijn bij de andere partij.

Duurzame energie

Energiebesparende maatregelen zoals hierboven beschreven kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de CO2-doelstellingen. Daarnaast moet in de resterende energievraag voorzien worden door het opwekken van duurzame energie. Daarbij kan gedacht worden aan windparken en zonnepanelen, maar ook aan verduurzaming van de warmtevraag.

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat de 30 energieregio’s in Nederland zullen onderzoeken hoe en waar deze duurzame elektriciteit opgewekt kan worden en welke warmtebronnen in plaats van aardgas zullen komen. Dit is voor elke regio vastgelegd in een Regionale Energiestrategie (RES).

In een recente brief aan de Tweede Kamer heeft minister Jetten aangegeven dat duurzame energie uit zonnepanelen een essentieel onderdeel van de energietransitie is en een groot deel van de beoogde CO2-reductie voor haar rekening kan nemen. Het kabinet wil de groei van het aantal zonnepanelen daarom versnellen om zo het aangescherpte klimaatdoel voor 2030 te behalen en de afhankelijkheid van fossiele energie te verkleinen. Om deze reden is er een wetsvoorstel in de maak waarin zonnepanelen op grote (> 250 m2) daken van nieuwe bedrijfsgebouwen vanaf 2025 verplicht gesteld wordt. Constructie-eisen voor nieuwe gebouwen zullen aangepast worden om rekening te houden met deze nieuwe verplichting.

Het Nederlandse daklandschap zal ingrijpend veranderen.

Deze verplichting zal voorlopig alleen gelden voor nieuwe bedrijfsgebouwen met grote daken. Echter, ook voor bestaande bedrijfsgebouwen en nieuwe bedrijfsgebouwen met kleine daken heeft de overheid maatregelen in petto waarmee getracht wordt om een vergelijkbaar effect te bereiken. Zo heeft de overheid al aangegeven ernaar te streven dat in 2025 minimaal 80% van alle (nieuwe en bestaande) overheidsgebouwen voorzien is van zonnepanelen. Ook beziet het kabinet of voor nieuwe bedrijfsgebouwen met daken kleiner dan 250 m2 en de nieuwbouw van woningen de BENG-eisen voor de energieprestatie van gebouwen aangepast kunnen worden en of de eisen voor duurzame energie in geval van ingrijpende renovatie aangescherpt kunnen worden.

Hoewel aanpassing van de regelgeving in het geval van bestaande bouw die niet ingrijpend gerenoveerd wordt meer complex is (er moet en zwaarwegend belang zijn om in te grijpen in het eigendomsrecht), wordt momenteel onderzocht of door middel van een aanvulling op de energiebesparingsplicht of door gemeentelijke maatwerkvoorschriften ook voor bestaande bedrijfsgebouwen bereikt kan worden dat de daken worden belegd met zonnepanelen.

Kortom, er wordt gewerkt aan een uitgebreid pakket aan wetgeving en stimuleringsmaatregelen die ervoor moeten zorgen dat het Nederlandse daklandschap op korte termijn ingrijpend zal veranderen. Overigens staat Nederland daarin niet alleen. In het kader van RepowerEU dat beoogt om de afhankelijkheid van Russische fossiele energiebronnen zo snel mogelijk af te bouwen door de transitie naar schone energie te versnellen, is ook de Europese Commissie voornemens om te sturen op verplichte toepassing van zon op dak.

Uit recent onderzoek is gebleken dat van alle bestaande gebouwen met grote daken een groot deel te kampen heeft met draagkrachtproblemen. Het merendeel van deze problemen kan echter tegen relatief beperkte investeringen opgelost worden. Met het oog op een snelle toename van het aantal zonnepanelen op daken wil het kabinet daken die nu niet bruikbaar zijn voor zonnepanelen, alsnog daarvoor geschikt laten maken. Daartoe wordt een vergoeding in het vooruitzicht geboden voor te maken meerkosten voor aanpassingen aan het dak of voor de toepassing van lichtgewicht panelen. Ook is er overleg met de verzekeraars over de verzekerbaarheid van de beoogde grootschalige uitrol van zon op dak.

Een knelpunt voor de ambities van het kabinet is helaas dat het huidige elektriciteitsnetwerk de aanvoer van alle duurzaam opgewekte energie niet aankan. Daarom zal de subsidie voor zonnepanelen voorlopig beperkt worden tot 50% van de piekbelasting (dat geldt momenteel al voor zon-projecten > 1MW). De netbeheerders werken momenteel aan verzwaring van de netten en de implementatie van een nieuw systeem van congestiemanagement. Daarnaast wordt bezien of aanvullend beleid nodig is voor de stimulering van flexibiliteit op het elektriciteitsnet, zoals de stimulering van thuis- en buurtbatterijen maar ook grootschalige opslag van zonneenergie.

Duurzame warmte

Op grond van het Klimaatakkoord moeten in 2050 alle 7,5 miljoen bestaande woningen en 1 miljoen andere gebouwen van het gas af zijn. Tot en met 2030 geldt de afspraak om 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen te verduurzamen.

De overgang naar aardgasvrij is ingrijpend. De verduurzaming van onze warmtevoorziening vereist dat we het idee loslaten van één dominante bron, techniek en infrastructuur, zoals nu bij aardgas het geval is. De warmtevoorziening zal ontegenzeggelijk meer divers worden. Gedacht kan worden aan een combinatie van elektrische warmtevoorziening (bijvoorbeeld (hybride) warmtepompen, al dan niet samen met andere technieken zoals een warmte-koudeopslagsysteem), hernieuwbare gassen (groen gas of waterstof ) en warmtenetten (met als bron restwarmte, aardwarmte of aquathermie), waarbij de keuze afhankelijk zal zijn van lokale kenmerken (stedelijk/landelijk gebied, nieuwbouw/bestaande bouw, beschikbaarheid van warmtebronnen). We staan dus voor een enorme opgave.

Op basis van de Wet Voortgang Energietransitie (wet VET) die 1 juli 2018 in werking trad, geldt al dat nieuwbouw niet meer wordt aangesloten op aardgas, behalve in uitzonderlijke situaties. De bestaande bouw van het aardgas halen gaat echter moeilijker. Het kabinet werkt momenteel aan een wetsvoorstel voor de Wet Gemeentelijke Instrumenten Warmtetransitie, die dit nu ook voor de bestaande bouw mogelijk moet maken. Het conceptwetsvoorstel is een gezamenlijk wetsvoorstel van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en bevat aanpassingen van de Gaswet en de Omgevingswet.

Pakket aan wetgeving en stimuleringsmaatregelen in de maak om bestaande bouw te verduurzamen.

Het wetsvoorstel geeft gemeenten de bevoegdheid om lokale regels op te stellen voor de warmtetransitie van gas naar duurzame alternatieven. Aangezien gemeenten op dit moment weinig kunnen afdwingen bij hun inwoners als die niet van het gas af willen, geeft de wet gemeenten de juridische middelen om wijken van het aardgas te halen en de energievoorziening te verduurzamen. Op basis van dit wetsvoorstel kunnen gemeenten de netbeheerders de opdracht geven om wijken, die aangewezen zijn in het omgevingsplan, van het gas af te sluiten. Voorwaarde is wel dat er een ‘redelijk’ duurzaam alternatief beschikbaar moet zijn. Verder moeten gemeenten na het aanwijsbesluit een overgangstermijn van acht jaar hanteren, zodat bewoners en gebouweigenaren zich kunnen voorbereiden. Beoogd wordt dat de Wet Gemeentelijke Instrumenten Warmtetransitie per 1 januari 2024 in werking treedt.

Waarschijnlijk zal omstreeks die tijd ook de Wet Collectieve Warmtevoorziening in werking treden (ook wel de Warmtewet 2.0 genoemd). Het wetsvoorstel voor deze wet zal naar verwachting na de zomer aangeboden worden aan de Raad van State en vervolgens eind 2022 aan de Tweede Kamer. Het doel van dit wetsvoorstel is om het draagvlak voor het product warmte, het vertrouwen in de markt en de bereidheid om te investeren in duurzame collectieve warmte, te vergroten. Met deze nieuwe wet wordt de warmtemarkt toekomstbestendig gemaakt.

Conclusie

Tegenwoordig zijn ESG-criteria niet meer weg te denken uit het vastgoed. Vastgoed is een beleggingsproduct en beleggingen moeten steeds duurzamer worden. De overheid wil dit en de markt wil dit ook. Naast directe wetgeving – zoals de verplichting om over een bepaald energielabel te beschikken – zijn er tal van andere, niet door de overheid gereguleerde, methoden die de verduurzaming van vastgoed bevorderen.

Tips & Tricks

  • Let als eigenaar/verhuurder van een (kantoor)gebouw op het tijdig hebben van de juiste energielabels en let er als huurder op dat het juiste energielabel wordt overlegd bij het aangaan van de huurovereenkomst.
  • Let bij investeringen en het aanvragen van financieringen en subsidies op de voorwaarden die nu en in de nabije toekomst gelden, want de veranderingen gaan snel.
  • Onderzoek bij huur of aankoop van vastgoed op de aanwezigheid en waarde van duurzaamheidscertificaten en maak hierover afspraken in een koop/huurcontract.
  • Overweeg als huurder of verhuurder duurzaamheidsdoelstellingen te formuleren en hierover concrete afspraken te maken in een Green Lease.
  • Let als eigenaar of huurder op de mogelijkheden om zonnepanelen te plaatsen op het dak van het gebouw en op de mogelijkheid om de opgewekte stroom in te voeden op het elektriciteitsnet.

Auteurs

Cecilia Weijden
Cecilia van der Weijden
Partner
Advocaat | Hoofd van de Energy & Climate Change Groep
Amsterdam
Jan Peter IJspeert
Jan Peter IJspeert
Partner
Advocaat
Amsterdam
Philippine Bievre
Philippine de Bièvre
Advocaat
Amsterdam

Nieuwsbrief

Heeft u interesse in onze nieuwsbrieven en uitnodigingen voor events? Schrijf u dan in voor onze nieuwsbrief.

Video-interview

Rik Aertsen (Principal Legal Counsel bij ING en NGB-bestuurslid) en Jaap Loman (Advocaat Real Estate & Construction bij CMS) spraken elkaar over duurzaam vastgoed.

Contactpersonen

Cecilia van der Weijden
Partner
Advocaat | Hoofd van de Energy & Climate Change Groep
Amsterdam
T +31 20 301 64 11
Jan Peter IJspeert
Partner
Advocaat
Amsterdam
T +31 20 3016 260
Philippine de Bièvre
Advocaat
Amsterdam
T +31 20 3016 381