Home / Publicaties / Gebrek aan juridische kennis over beoordeling deugdelijkheid...

Gebrek aan juridische kennis over beoordeling deugdelijkheid prestatie van invloed op aanvang verjaringstermijn?

20/10/2020

Op 9 oktober 2020 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de vraag wanneer ex artikel 3:310 BW een verjaring van een vordering tot schadevergoeding begint te lopen bij een (mogelijke) beroepsfout. 

In onderhavig geval gaat het om fiscale advisering. De door de belastingadviseur geadviseerde constructie heeft niet tot het verwachte resultaat geleid. Ook niet nadat tegen de opgelegde belastingaanslagen bezwaar was gemaakt, daartegen beroep was ingesteld bij de belastingrechter tot en met de Hoge Raad en zelfs een gang was gemaakt naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De cliënte spreekt vervolgens (het kantoor van) haar belastingadviseur aan voor de als gevolg van ondeugdelijke advisering geleden schade. De rechtbank en het hof komen tot de conclusie dat de vordering van de cliënte inmiddels is verjaard. 

Het gerechtshof overweegt dat bij het bepalen van het aanvangsmoment van de verjaringstermijn van vijf jaar ex artikel 3:310 BW de juridische beoordeling van de bij de benadeelde bekende feiten en omstandigheden buiten beschouwing blijft. Het hof oordeelt (al dan niet impliciet) dat daaruit volgt dat voor de vaststelling van het aanvangsmoment niet van belang is (zoals de cliënte aanvoert) dat de belastingadviseur steeds heeft tegengesproken dat de constructie onjuist was en dat men van een goede afloop bleef uitgaan. Het hof trekt dit uitgangspunt zelfs door naar de toets of het beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en laat deze omstandigheden (ontkenning door de belastingadviseur) ook in dát verband buiten beschouwing.

Een korte recap: Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon worden opgevat dat het gaat om een daadwerkelijke bekendheid. Het enkele vermoeden van het bestaan van schade dan wel het enkele vermoeden welke persoon voor de schade aansprakelijk is, volstaat niet. De verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan is sprake als de benadeelde voldoende zekerheid – die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn – heeft verkregen dat schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. 

Verder volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad dat onbekendheid met of onzekerheid over de juridische beoordeling van de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, niet aan aanvang van de verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW in de weg staat. De Hoge Raad oordeelt in dit arrest (expliciet) dat deze juridische beoordeling niet ziet op de kennis en het inzicht die nodig zijn om de deugdelijkheid van een geleverde prestatie te beoordelen “anders dan uit eerdere uitspraken van de Hoge Raad zou kunnen worden afgeleid”. Indien deze kennis of dit inzicht onbreekt, kan dat dus betekenen dat de benadeelde nog onvoldoende zekerheid heeft dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. De vraag is vervolgens op welk moment de benadeelde dan wel voldoende zekerheid heeft. Volgens de Hoge Raad kan bij de beantwoording hiervan van belang zijn dat de benadeelde in zijn verhouding tot de aangesprokene mocht vertrouwen op diens deskundigheid en dat hij in verband daarmee (nog) geen reden had om te twijfelen aan de deugdelijkheid van diens handelen. Voorts kan volgens de Hoge Raad verder van belang zijn dat de aangesproken partij andere, niet in haar risicosfeer liggende, oorzaken voor het opgetreden nadeel heeft genoemd of anderszins aan de benadeelde geruststellende mededelingen heeft gedaan over de door haar verrichte prestatie of het daardoor te verwachten nadeel. Dit betekent ook dat onder omstandigheden een benadeelde dan ook pas geacht kan worden voldoende zekerheid te hebben dat hij schade heeft geleden als gevolg van tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon, wanneer hij kennis heeft gekregen van een juridisch advies of een rechterlijk oordeel (zie r.o. 3.3).

De Hoge Raad oordeelt dan ook dat het hof in onderhavig geval niet voorbij had mogen gaan aan de stellingen van de cliënte dat de verjaringstermijn nog niet was aangevangen, omdat zij door de door haar belastingadviseur gedane geruststellende mededelingen nog niet voldoende zekerheid had dat haar belastingadviseur tekort was geschoten in de nakoming van de opdracht. 

Mocht u over het voorgaande nog vragen hebben dan kunt u daarvoor uiteraard contact met ons opnemen.

*De vindplaats van het arrest is ECLI:NL:HR:2020:1603.

Auteurs

Portret vanMarlot Tak
Marlot Tak
Advocaat
Amsterdam
Robbert van Brakel