De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat de regeling voor opzegging van huurovereenkomsten in de Faillissementswet van toepassing is op zowel onroerende als roerende zaken. Dit is van belang voor de opzegging van huurovereenkomsten en de kwalificatie van de huurprijs als boedelschuld. Operationele leaseovereenkomsten zijn vaak als huurovereenkomsten aan te merken, zodat dit arrest ook van belang is voor leasemaatschappijen.
Juridisch kader: opzegging en boedelschuld
Als een huurder failliet is hebben de verhuurder en de curator van de huurder het recht om de huurovereenkomst op te zeggen (art. 39 Fw). De maximale opzegtermijn is dan drie maanden, tenzij er bedragen voor een langere termijn vooruitbetaald zijn.
Vanaf de dag van faillietverklaring van de huurder is de huurprijs boedelschuld. Dit betekent dat de huurprijs door de curator voldaan moet worden voordat er aan de preferente en concurrente faillissementsschuldeisers een uitkering mag plaatsvinden. Een curator moet rekening houden met andere boedelschuldeisers die mogelijk een hogere rang hebben, zoals de curator en het UWV. Achterstanden tot aan de datum faillissement zijn vorderingen die ter verificatie moeten worden aangemeld. De kans op betaling van een boedelschuld is groter dan op een uitkering op een ter verificatie in te dienen vordering.
Geen onderscheid tussen aard van gehuurde object
Het arrest van 9 januari 2015 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:42) beëindigt een jarenlange discussie over de vraag of de aard van het object dat onderwerp is van de huurovereenkomst relevant is.
Sommige auteurs meenden dat deze regel enkel van toepassing is op huur van onroerende zaken en niet op huur van roerende zaken, zoals inventaris. Met dit arrest is dat idee achterhaald. Verhuurders van roerende zaken hebben eveneens recht op betaling van huur (vanaf datum faillissement) als boedelschuld. Ook staat vast dat zowel een curator als de verhuurder van roerende zaken de huurovereenkomst mag opzeggen.
Bij het kenbaar maken van vorderingen door een verhuurder bij een curator is een uitsplitsing nodig tussen de boedelvordering en de ter verificatie aan te melden vordering. In de praktijk wordt deze splitsing tot nu toe vaak niet gemaakt en wordt bij roerende zaken geen aandacht besteed aan het recht op betaling als boedelschuld.
Keuzemogelijkheden
Afhankelijk van de situatie kan aanleiding bestaan voor opzegging op grond van de Faillissementswet, beëindiging op basis van een contractueel beding, ontbinding of – onder omstandigheden – een continuering van de overeenkomst. De wijze van beëindiging kan van invloed zijn op de termijn waarop een verhuurder weer over zijn object kan beschikken en de omvang van de vordering waarop bij een curator of onder zekerheidsrechten aanspraak kan worden gemaakt.
Uit eerdere jurisprudentie blijkt dat bij een beëindiging op grond van de hier besproken regel, er door de verhuurder enkel aanspraak gemaakt kan worden op voldoening van de boedelschuld en de achterstallige huurtermijnen. Er is dan sprake van een regelmatige wijze van beëindiging. In die jurisprudentie is al uitgemaakt dat een aanspraak onder een schadevergoedingsbeding jegens de boedel ontoelaatbaar is. Als er sprake is van een opzegging op grond van de Faillissementswet komt een schadevergoedingsvordering niet voor verificatie in aanmerking. Een ontbinding of beëindiging op basis van een contractueel beding geeft wel aanleiding tot verificatie van een schadevergoedingsvordering.
Socialemedia-cookies verzamelen informatie over het delen van informatie op onze website via sociale media en/of uw surfgedrag tussen sociale media, onze socialemediacampagnes en onze websites om dit beter te begrijpen. Wij doen dit om de mix van kanalen te optimaliseren via die wij onze inhoud ter beschikking stellen. Details over de gebruikte hulpmiddelen ("tools") kunt u vinden in onze Privacyverklaring.