Home / Publicaties / Exhibitieplicht, artikelen 843a en 843b Rv

Exhibitieplicht, artikelen 843a en 843b Rv

01/02/2013

De hoofdvereisten die door artikel 843a Rv worden gesteld aan een verzoek tot exhibitie van bescheiden zijn de volgende: 1) Om te beginnen moet de eiser of verzoeker een rechtmatig belang hebben. De vraag is of men een onredelijk nadeel lijdt in de onderbouwing van feiten en/of rechten waarvan men de bewijslast draagt wanneer men niet beschikt over (inzage in) de gevorderde stukken. 2) Daarnaast moet het gaan om bepaalde (dat wil zeggen met voldoende bepaaldheid aangeduide) bescheiden. Blijkens de rechtspraak betekent dit niet alleen dat het duidelijk moet zijn op welke stukken er wordt gedoeld, maar ook dat moet vaststaan dat deze bescheiden daadwerkelijk bestaan. 3) Verder moeten de bescheiden waarop de vordering betrekking heeft een rechtsbetrekking betreffen waarbij degene die de stukken opvraagt (of haar rechtsvoorganger) partij is.

Indien aan voormelde voorwaarden is voldaan, staat daarmee nog niet vast dat er een gehoudenheid is tot overlegging van de stukken. Immers kan van overlegging worden afgezien op grond van gewichtige redenen of indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. De exhibitieplicht is daarmee een ultimum remedium en lijkt ondergeschikt te zijn aan andere bewijsmiddelen.

Jurisprudentie

De Hoge Raad lijkt in haar uitspraak van 26 oktober 2012 te anticiperen op de versoepeling die het wetsvoorstel met zich meebrengt. In deze zaak deed een bankier een melding aan de AFM en aan een cliënt. In de daaropvolgende procedure vorderde de bankier afgifte van ‘alle correspondentie tussen de bank en de AFM n.a.v. zijn melding’. Het Hof wees deze vordering af en overwoog daarbij dat: a) het geen bepaalde bescheiden betrof, en b) de bankier geen partij bij de rechtsbetrekking was. De Hoge Raad achtte het echter voldoende duidelijk welke bescheiden het betrof, omdat het aannemelijk was dat correspondentie was gewisseld tussen de bank en de AFM naar aanleiding van de melding van de bankier. Daarnaast was het onderwerp nauwkeurig afgebakend (er was een omschrijving van het dossier en de personen en instanties betrokken bij de stukken). Verder overwoog de Hoge Raad dat de bankier (ook) partij was bij de rechtsbetrekking. Zijn melding kon immers aanleiding geven tot correspondentie en de bankier was als werknemer (van de bank) betrokken bij de hele affaire, welke centraal stond in de bodemprocedure. Er wordt hier een stuk soepeler met de vereisten ‘rechtsbetrekking’ en ‘bepaalde bescheiden’ omgegaan dan men op grond van artikel 843a Rv zou verwachten.

Wetsvoorstel exhibitieplicht, artikelen 162a t/m 162c Rv

De bepalingen betreffende de exhibitieplicht zullen worden verplaatst in het wetboek en krijgen een plek tussen de overige bewijsmiddelen. Ook qua toepassing zal de exhibitieplicht tot de bewijsmiddelen gaan behoren terwijl het nu een ultimum remedium is. De nieuwe exhibitieplicht zou een goed alternatief kunnen bieden voor tijdrovende en kostbare (voorlopige) getuigenverhoren, die geen betere garantie voor waarheidsvinding bieden. Net als bij een voorlopig getuigenverhoor kan het recht in een lopende procedure, maar ook in een afzonderlijke, daarop toegespitste verzoekschriftprocedure worden geeffectueerd. Indien men naar de rechter stapt zal (anders dan voorheen) een comparitie plaatsvinden, waarbij degene die over de bescheiden beschikt evenals de wederpartij bij de rechtsbetrekking moeten worden gehoord. Daarnaast wordt het mogelijk om (zoals thans bij een getuigenverhoor al mogelijk is) een comparitie van partijen te gelasten nadat een afschrift van bescheiden is verschaft. Het wetsvoorstel is thans ingediend bij de Tweede Kamer voor schriftelijke behandeling. Het wetsvoorstel bevat dezelfde drie hoofdvereisten als de huidige exhibitieplicht; de uitwerking is echter iets anders.

  • Het belang om inzage in de bescheiden te verkrijgen moet rechtmatig zijn, om dit te bepalen wordt het belang afgewogen tegen de andere betrokken belangen. Een eventuele schending van andermans belangen dient niet onevenredig te zijn ten opzichte van het te dienen doel. In dit kader dient ook degene die de bescheiden wil inzien, de hiermee gemoeide kosten te voldoen. Is er een minder ingrijpende methode om dezelfde informatie te verkrijgen, dan gaat deze voor. Deze vereisten wijken niet wezenlijk af van de huidige.
  • Men moet aangeven welke bescheiden men wil inzien. De bescheiden moeten zo concreet worden geduid dat duidelijk is waarop aanspraak wordt gemaakt. De vermoedelijke inhoud en strekking van die bescheiden hoeft niet te worden gespecificeerd, maar wel moet worden aangegeven waarom men verwacht dat de bescheiden relevant zijn voor een (mogelijk) geschil.
  • Het vereiste dat men partij bij een rechtsbetrekking moet zijn, wordt ruim uitgelegd. Onder ‘een rechtsbetrekking’ worden alle burgerrechtelijke betrekkingen tussen private partijen verstaan. Daaronder vallen vanzelfsprekend overeenkomsten tussen partijen, maar ook verbintenissen uit ongerechtvaardigde verrijking, onverschuldigde betaling of onrechtmatige daad. Met een partij wordt ook degene bedoeld die bij de rechtsbetrekking een zodanig belang heeft dat hij met een partij op één lijn kan worden gesteld. Degene die de bescheiden bezit hoeft niet noodzakelijkerwijs partij bij de rechtsbetrekking te zijn, waardoor niet alleen een wederpartij, maar ook derden gehouden kunnen zijn afschrift van bescheiden te verschaffen. Het lijkt erop dat men eerder dan voorheen als partij bij een rechtsbetrekking zal worden aangemerkt. Bovendien hoeft het bestaan van een rechtsbetrekking nog niet in rechte vast te staan. De opgevraagde bescheiden kunnen ook worden opgevraagd met het doel aan te tonen dat sprake is van een rechtsbetrekking.

Het recht op afschrift van bescheiden is (en blijft) niet absoluut. Het blijft mogelijk om op grond van een gewichtige redenen informatieverstrekking te voorkomen. Nieuw is dat de wettekst verduidelijkt dat een wettelijke geheimhoudingsplicht een verschoningsrecht impliceert en daarmee in de weg staat aan informatieverschaffing. Ook nieuw is het familiaal verschoningsrecht. Evenals een getuige kan degene van wie afschrift van bescheiden wordt verlangt, zich verschonen als het de (vroegere) echtgenoot/geregistreerde partner, bloed- of aanverwanten van een partij of van de echtgenoot/geregistreerde partner, tot in de tweede graad ingesloten, betreft, tenzij de partij in hoedanigheid optreedt.

Voor overheden geldt een iets afwijkende benadering ten aanzien van de exhibitieplicht. Het nieuwe artikel 162a Rv bepaalt dat de overheid niet is gehouden informatie te verstrekken wanneer zij geen partij is bij de rechtsbetrekking waaromtrent informatie verlangd wordt en zij daartoe uit hoofde van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) evenmin gehouden is. De overheid neemt een bijzondere positie in als het gaat om informatieverstrekking en de Wob voorziet in specifieke criteria voor openbaarmaking.

Voor meer informatie over de exhibitieplicht kunt u contact opnemen met Hein van der Meer en Stephanie Versteegen.

Auteurs

Hein van der Meer