Home / Publicaties / Wetsvoorstel ‘Wet opheffing verpandingsverboden‘

Wetsvoorstel ‘Wet opheffing verpandingsverboden‘

Einde aan overdrachts- en verpandingsverboden om het kredietpotentieel van het bedrijfsleven te vergroten

24/6/2020

Inleiding en huidig recht

Artikel 3:83 van het Burgerlijk Wetboek (BW) regelt de overdraagbaarheid van eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten. Lid 2 van dit artikel ziet op de overdracht van vorderingsrechten en bepaalt dat de overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan worden uitgesloten door een beding tussen schuldenaar en schuldeiser (eventueel opgenomen in algemene voorwaarden). Via de schakelbepaling van artikel 3:98 BW gelden de uitgangspunten van artikel 3:83 BW ook voor de vestiging, de overdracht en de afstand van een beperkt recht (zoals met name een pandrecht) op vorderingsrechten. Het BW maakt het dus mogelijk dat een schuldeiser en schuldenaar overeenkomen dat een vordering van de schuldeiser op de schuldenaar niet kan worden overgedragen aan een derde of ten gunste van een derde met een pandrecht kan worden bezwaard.

In de praktijk heeft zich een tendens ontwikkeld waarbij de overdracht of verpanding van vorderingen vaak wordt uitgesloten, veelal om te voorkomen dat de schuldenaar wordt geconfronteerd met een andere crediteur. De keerzijde hiervan is dat een schuldeiser zijn vordering dan niet als zekerheid voor een krediet aan zijn financier kan verpanden. Hierdoor wordt het kredietpotentieel van met name het midden- en kleinbedrijf beperkt (geschat wordt dat dit gaat om 1 miljard euro).

Een overdrachts- of verpandingsverbod heeft dus bedrijfseconomisch ongewenste neveneffecten. Daarbij komt dat in de ons omringende Europese landen dergelijke bedingen reeds zijn beperkt of afgeschaft, waardoor rechtsongelijkheid ontstaat die ook nog eens concurrentieverstorend kan werken. In Duitsland kan de overdraagbaarheid van een vordering worden beperkt. Echter, ten aanzien van een aantal soorten vorderingen is opgenomen dat voor zover de overdraagbaarheid hiervan contractueel is beperkt, een dergelijk beding geen werking heeft (artikel 354a van het Handelsgesetzbuch). In Oostenrijk is een beding dat de overdraagbaarheid beperkt zelfs nietig (par. 1296a van het Allgemeine bürgerliche Gesetzbuch).

De nieuwe regeling

Met het Wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden (de Wov) wordt beoogd deze ongewenste neveneffecten te voorkomen. Onder de Wov is beperking van (de gehele of gedeeltelijke) overdracht of bezwaring van bepaalde vorderingen niet meer toegestaan. Een daartoe strekkend beding is na invoering van de Wov, althans na het verstrijken van een
overgangstermijn van drie maanden, nietig. Verder bevat de Wov een schriftelijkheidsvereiste dat beoogt de belangen van de schuldenaar te waarborgen en deze meer rechtszekerheid te bieden.

Het nieuwe derde lid van artikel 3:83 BW bepaalt dat het overdrachtsverbod of de overdrachtsbeperking alleen betrekking heeft op geldvorderingen op naam die voortkomen uit de uitoefening van beroep of bedrijf. Het nieuwe vierde lid van dit artikel bevat de uitzonderingen op het verbod en ziet onder meer op vorderingen uit hoofde van positieve saldi op een betaal-en/of spaarrekening, vorderingen uit hoofde van gesyndiceerde geldleningen en aan zogeheten G-rekeningen gerelateerde vorderingen. Hiermee is beoogd de contractsvrijheid slechts te beperken voor zover dit daadwerkelijk functioneel is en leidt tot verbetering van het kredietpotentieel, waarbij tevens rekening is gehouden met de huidige praktijk in internationale financieringstransacties.

In lijn met de bedoeling van de Wov zijn ook bedingen die de overdracht of verpanding niet rechtstreeks verbieden maar daar uiteindelijk indirect wel toe leiden, nietig. Te denken valt aan boetebedingen die worden overeengekomen voor het geval een schuldeiser zijn vordering in strijd met een verbod toch overdraagt of verpandt. Verder wordt geen onderscheid gemaakt tussen bedingen met verbintenisrechtelijke dan wel goederenrechtelijke werking.

Om recht te doen aan het dwingende karakter van de nieuwe regeling geldt de Wov ook voor al bestaande bedingen maar dan wel pas na het verstrijken van een overgangstermijn van drie maanden.

De Wov besteedt ook aandacht aan het belang van rechtszekerheid voor de schuldenaar. Onder het huidige recht kan een mededeling van een (stille) cessie of verpanding aan de schuldenaar vormvrij (dus bijvoorbeeld ook mondeling) plaatsvinden. Om duidelijkheid te creëren voor de schuldenaar over de vraag aan wie hij bevrijdend kan betalen, voegt de Wov aan artikel 3:94 en 3:239 BW een vijfde lid toe. Hierin is bepaald dat indien een vordering wordt overgedragen of wordt verpand, de schuldenaar hiervan schriftelijk in kennis dient te worden gesteld. Onder schriftelijk wordt ook kennisgeving langs elektronische weg begrepen.

Overgangsperiode en inwerkingtredingsdatum

Indien de Wov wordt aangenomen geldt een overgangstermijn van drie maanden. Na deze overgangsperiode worden dus ook bestaande bedingen die de overdraagbaarheid of verpandbaarheid van vorderingen verbieden of beperken, nietig. Een schuldeiser kan dan ondanks een dergelijk beding zijn vorderingen weer vrijelijk overdragen en verpanden.

De inwerkingtredingsdatum van de Wov is nog niet bekend. De Wov staat ook niet op de lijst van spoedeisende wetsvoorstellen die vanwege de COVID-19-crisis met voorrang worden behandeld. Desondanks is het mede door deze crisis en de daardoor veroorzaakte economische teruggang wenselijk dat de Wov snel wordt aangenomen. Ondernemers hebben immers juist nu behoefte aan verruiming van hun liquiditeiten en dus aan ruimere mogelijkheden om zekerheid aan financiers te verstrekken.

Publicaties
Wetsvoorstel ‘Wet opheffing verpandingsverboden‘
Downloaden
PDF 361,3 kB

Auteurs

Wilmy Westerhof