Home / Publicaties / Het concurrentiebeding: waar arbeidsrecht en mededingingsrecht...

Het concurrentiebeding: waar arbeidsrecht en mededingingsrecht elkaar raken

01/09/2014

In het arbeidsrecht kan de werkgever de werknemer een concurrentiebeding opleggen. Uit de rechtspraak blijkt dat werknemers niet lichtvaardig met een concurrentiebeding mogen omgaan. De wet omschrijft het concurrentiebeding als een afspraak, waarbij de werknemer wordt beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van het dienstverband op zekere wijze werkzaam te zijn. Daaronder kan worden begrepen een verbod om bij de concurrent in dienst te treden, een verbod tot vestiging van of het verrichten van werkzaamheden voor een vergelijkbare onderneming of een verbod tot het benaderen van relaties van de werkgever – in welk geval het een "relatiebeding" betreft.

Het mededingingsrecht heeft als doel te zorgen dat ondernemingen op eerlijke wijze met elkaar concurreren en samenwerken. Daarbij is van belang dat de samenwerking de concurrentie niet onnodig beperkt. De Mededingingswet reguleert die samenwerking door afspraken tussen ondernemers die ertoe strekken of het gevolg hebben dat mededinging merkbaar wordt beperkt, verhinderd of vervalst te verbieden.

Mededingingsrecht en arbeidsrecht kunnen elkaar raken daar waar het gaat om het concurrentiebeding. Het betreft hier de situatie dat een voormalig werknemer na het einde van het dienstverband zich als zelfstandige ondernemer op dezelfde markt begeeft als zijn voormalig werkgever en in die hoedanigheid de concurrentie aangaat. Ondernemers die hun oud-werknemer aan het concurrentiebeding willen houden, dienen beducht te zijn voor het verweer dat het concurrentiebeding in strijd is met mededingingsrechtelijke bepalingen. Dit verweer is inmiddels meermaals gevoerd en heeft tot interessante uitspraken geleid.

Rechtspraak

Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde op 19 februari 2013 over een dergelijke zaak. Het ging hier om een werknemer die in dienst was bij een werkgever die zich richtte op transport, opslag en overslag van goederen. Werknemer vervulde de functie van directeur. In 2004 heeft werknemer zelfstandig een onderneming opgericht, die zich specialiseert in het geven van logistiek advies en daarbij behorende managementdiensten. De werknemer was directeur en aandeelhouder van zijn eigen onderneming. In de arbeidsovereenkomst met de werkgever was een relatiebeding opgenomen, wat beoogde te voorkomen dat de ex-directeur zijn voormalige positie zou misbruiken om klanten mee te nemen. De arbeidsovereenkomst is geëindigd door ontbinding. De werkgever hield de werknemer aan het relatiebeding. De werknemer voerde als verweer dat het relatiebeding in strijd is met het kartelverbod uit de Mededingingswet, zodat het beding nietig zou zijn.

Het Hof is met werknemer van oordeel dat een beding als het onderhavige een "overeenkomst tussen ondernemingen" kan betreffen als bedoeld in de Mededingingswet. Het Hof beoordeelt vervolgens of de overeenkomst ertoe strekt of ten gevolge heeft dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst. Met andere woorden: of het beding een concurrentieverstorend effect op de markt heeft. Het hof oordeelde dat het relatiebeding geen merkbaar (of verstorend) effect had op de markt. Het relatiebeding diende volgens het hof bovendien een legitiem doel en was niet disproportioneel, zodat het beding niet in strijd met het kartelverbod werd geacht.

Bij een kort geding van de rechtbank te Groningen betrof het een werknemer in dienst als statutair directeur bij een verzekeraar voor rederijen en particuliere scheepseigenaren. De arbeidsovereenkomst van werknemer werd ontbonden op grond van gewijzigde omstandigheden. In de arbeidsovereenkomst was een relatiebeding opgenomen op grond waarvan het de werknemer was verboden om gedurende een tijdvak van twee jaar na het einde van de dienstbetrekking klanten van de werkgever te benaderen met het oogmerk hen te bewegen de relatie met de werkgever te beëindigen of te verminderen. Werknemer vorderde in kort geding schorsing van het relatiebeding op grond van het feit dat het in strijd zou zijn met het kartelverbod uit de Mededingingswet.

Naar het oordeel van de rechter was het relatiebeding, gezien de reikwijdte ervan, niet strijdig met het kartelverbod uit de Mededingingswet. Het relatiebeding, dat wegkaping van een klantenbestand beoogde te voorkomen, diende een legitiem doel en was daarnaast niet disproportioneel aan het te bereiken doel.

Conclusie

Hoewel men het niet direct zou verwachten, kan een concurrentiebeding vanuit arbeidsrechtelijk perspectief anders beoordeeld worden dan vanuit het mededingingsrechtelijk perspectief. Een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst kan strijdig zijn met het kartelverbod zoals neergelegd in de Mededingingswet. Er moet dan echter wel sprake zijn van een merkbaar concurrentieverstorend effect op de markt. In de twee hiervoor genoemde uitspraken was daarvan géén sprake. Dit zou echter wel eens anders kunnen zijn in het geval van een ondernemer die actief is op een (niche)markt met weinig concurrenten. Indien een oud-werknemer door middel van een concurrentiebeding wordt weerhouden van toetreding tot een dergelijke markt, zal eerder sprake zijn van concurrentieverstorend effect, zodat het concurrentiebeding in dat geval – vanuit mededingingsrechtelijk perspectief – nietig is. Voor werkgevers blijft het in alle gevallen van belang om aannemelijk te maken dat het concurrentiebeding een legitiem doel dient en proportioneel is. Dat wil zeggen dat het concurrentiebeding niet verder mag strekken dan nodig is.