Home / Publicaties / Vereenzelviging en doorbraak van aansprakelijkhei...

Vereenzelviging en doorbraak van aansprakelijkheid

27/06/2013

Op 1 oktober 2012 is de ‘Wet vereenvoudiging en flexibilisering van het bv-recht’ (Flex-BV) ingevoerd. Tegen deze achtergrond is een recente uitspraak van Rechtbank Rotterdam [1] over vereenzelviging van verschillende rechtspersonen interessant. In dit artikel wordt ingegaan op deze uitspraak en op het leerstuk van vereenzelviging en doorbraak van aansprakelijkheid in het algemeen (art. 2:339 lid 4 BW). In dit kader zal ook aandacht worden besteed aan de wetswijziging in het kader van de Flex-BV.

Uitspraak Rechtbank Rotterdam (11 februari 2013)

De feiten

De uitspraak van Rechtbank Rotterdam betreft een kort geding waarin werd verzocht om de door de wederpartij gelegde beslagen op te heffen. De beslaglegger was AIC B.V. (“AIC”). De verzoekers in het kort geding worden hierna genoemd: “Rijnmond c.s.”.

AIC heeft met Stichting Kliniek Moshe Yemin Holystaete Nederland (“Kliniek”) op 17 februari 2012 een samenwerkingsovereenkomst gesloten. Vanaf januari 2011 is C toegetreden tot het bestuur van Kliniek. In januari 2013 is Kliniek in staat van faillissement verklaard. De activiteiten van Kliniek waren reeds met ingang van 1 september 2012 feitelijk gestaakt. Vanaf dat moment werd(en) de (activiteiten van de) kliniek geëxploiteerd door de op 23 maart 2012 opgerichte Stichting Kliniek Rijnmond Holystaete. Van deze stichting was C (eveneens) bestuurder.

In januari 2013 zijn op verzoek van AIC (onder meer) ten laste van Rijnmond c.s. diverse beslagen gelegd. Rijnmond c.s. vorderen in het kort geding opheffing van deze beslagen. [2] Rijnmond c.s. voeren aan dat een (deugdelijke) grondslag aan de beslagen ontbreekt, aangezien de vorderingen waarvoor beslag is gelegd voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst tussen AIC en Kliniek. Rijnmond c.s. zijn hierbij geen partij en kunnen niet worden vereenzelvigd met Kliniek.

De term “vereenzelviging”

De rechtbank kwalificeert vereenzelviging als volgt: ‘Vereenzelviging is een methode van rechtsvinding, waarbij wordt voorbijgegaan aan het identiteitsverschil tussen twee rechtssubjecten. Vereenzelviging kan leiden tot een vorm van doorbraak van aansprakelijkheid, maar de Hoge Raad is zeer terughoudend in de toepassing ervan. De kwestie van vereenzelviging doet zich in het algemeen voor wanneer men zich bij de toepassing van een rechtsregel afvraagt of mag worden voorbijgegaan aan het identiteitsverschil tussen een bij het geval betrokken rechtspersoon en een of meer andere bij die rechtspersoon betrokken (rechts)personen in dier voege dat handelen of nalaten van de een aan de ander als eigen handelen of nalaten mag worden toegerekend’.

Oordeel rechtbank: geen vereenzelviging

AIC stelt zich op het standpunt dat voorbij moet worden gegaan aan het identiteitsverschil tussen de betrokken rechtspersonen, omdat Rijnmond c.s. en Kliniek tot een groep zouden behoren in de zin van artikel 2:24b BW. [3] AIC verwijst daarbij onder meer naar de omstandigheden dat de verschillende rechtspersonen (indirect) dezelfde bestuurders hebben, Rijnmond c.s. zich presenteren als één entiteit (onder meer via de website) en nauwe betrokkenheid tussen de verschillende rechtspersonen zou bestaan (hetgeen onder meer zou blijken uit de jaarrekening en vestiging van twee rechtspersonen op hetzelfde adres).

De rechtbank oordeelt dat de enkele omstandigheid dat rechtspersonen tot een groep in de zin van artikel 2:24b BW behoren niet meebrengt dat zij vereenzelvigd kunnen worden. Bovendien maakt het feit dat Kliniek en Stichting Kliniek Rijnmond Holystaete op hetzelfde adres gevestigd zijn geweest en contracten hadden gesloten met dezelfde zorgverzekeraars nog niet dat aangenomen mag worden dat zij in een groep in de zin van art. 2:24b BW functioneren. Evenmin is relevant welke natuurlijke personen de samenwerkingsovereenkomst hebben getekend. Het gaat om de contractspartijen. De facturen die AIC uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomst aan Kliniek stuurde, stonden op naam van Kliniek en werden door deze stichting betaald. Nadat het faillissement van Kliniek was uitgesproken, heeft geen rechtsopvolging in algemene zin door Stichting Kliniek Rijnmond Holystaete plaatsgevonden. Beide stichtingen hebben bovendien naast elkaar bestaan.

De rechtbank komt tot het oordeel dat geen sprake is van zodanige verbondenheid dat voorbij moet worden gegaan aan het identiteitsverschil tussen de rechtspersonen en dat aldus geen grond bestaat voor vereenzelviging.

Doorbraak van aansprakelijkheid in concernverband en consequenties van de invoering van de Flex-BV

Deze uitspraak is een aanknopingspunt om de aandacht te vestigen op de mogelijke risico’s die nauwe verbondenheid tussen rechtspersonen kan hebben voor vereenzelviging en doorbraak van aansprakelijkheid. Indien vereenzelviging van rechtspersonen plaatsvindt, kan dat in concernverband (moeder-/dochterverhoudingen) leiden tot doorbraak van aansprakelijkheid. Onder doorbraak van aansprakelijkheid wordt verstaan: aandeelhouders of bestuurders die (onder bijzondere omstandigheden) rechtstreeks aansprakelijk worden gehouden voor schulden van de vennootschap. Zoals ook vereenzelviging onder Nederlands recht een uitzondering vormt, is doorbraak van aansprakelijkheid eveneens een uitzondering. Een rechtspersoon is in beginsel exclusief aansprakelijk voor zijn eigen schulden.

In het kader van de veranderingen die de invoering van de Flex-BV met zich meebrengt en wat daarvan de gevolgen zijn voor de praktijk moet (onder andere) worden gewezen op de instructiebevoegdheid van de algemene vergadering (“AVA”). Vóór 1 oktober 2012 bood de wet de mogelijkheid om in de statuten op te nemen dat het bestuur zich dient te gedragen naar de aanwijzingen van een orgaan van de vennootschap, zoals de AVA. [4] Die aanwijzingen waren beperkt tot de algemene lijnen van het te voeren beleid op de in de statuten omschreven terreinen. Met de invoering van de Flex-BV is de wettelijke bepaling in die zin gewijzigd dat de instructiebevoegdheid niet (meer) is beperkt tot de algemene lijnen van het beleid. De aanwijzingen mogen specifiek en concreet van aard zijn. Aan de wettelijke bepaling is daarnaast toegevoegd dat het bestuur gehouden is de aanwijzingen op te volgen, tenzij deze in strijd zijn met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.

De wijziging van de instructiemacht van een orgaan van de vennootschap, zoals de AVA, leidt er bij de Flex-BV toe dat de AVA hiermee – voor zover dat in de statuten is opgenomen – een bredere basis wordt geboden om invloed uit te oefenen op het beleid van de vennootschap. Rechtspraak zal uiteindelijk moeten uitwijzen wat de invloed is van deze wijziging voor de aansprakelijkheid in concernverhoudingen. Het risico bestaat evenwel dat op basis van deze wetswijziging eerder tot het oordeel wordt gekomen dat sprake is van nauwe verbondenheid tussen de moeder- en dochtervennootschap(pen), alsmede dat er een ingrijpplicht voor de moedervennootschap bestaat omdat zij toezicht moet houden op de dochtervennootschap(pen) en indien nodig moet ingrijpen. De ingrijpmacht voor de moedervennootschap is bij de Flex-BV, indien in de statuten een specifieke instructiebevoegdheid is opgenomen, immers groter dan bij de wettelijke bepaling die van kracht was vóór 1 oktober 2012.

Conclusie

De uitkomst van deze procedure is wenselijk voor de praktijk. De achtergrond van het in het leven roepen van verschillende rechtspersonen is juist gelegen in het identiteitsverschil. Indien, gelet op de nauwe verbondenheid tussen vennootschappen, het identiteitsverschil lichtvaardig buiten beschouwing wordt gelaten en er sprake is van vereenzelviging, ontstaan onwenselijke gevolgen en risico’s voor (de betrokkenen bij) rechtspersonen. De wetgever was en is zich daarvan bewust. Ook uit rechtspraak blijkt dat vereenzelviging en doorbraak van aansprakelijkheid uitzonderingssituaties zijn, maar vooral bij de Flex-BV blijft het binnen concernverhoudingen belangrijk om op te passen bij de feitelijke gang van zaken, de bemoeienis van een moedervennootschap met het beleid van de dochtervennootschap(pen) en de (al dan niet naar aanleiding van de invoering van de Flex-BV) (her)inrichting van de statuten.
------------------------------------------------------------

[1] Rechtbank Rotterdam 11 februari 2013, LJN: BZ2307.

[2] De gronden voor het verkrijgen van verlof tot het leggen van beslag alsmede de (formele) vereisten voor opheffing van het beslag worden in dit artikel buiten beschouwing gelaten.

[3] Op basis van artikel 2:24b BW is sprake van een groep wanneer verschillende rechtspersonen organisatorisch met elkaar zijn verbonden. Over de rechtspersonen moet een centrale leiding worden uitgeoefend om te kunnen spreken van een groep in de zin van artikel 2:24b BW. In casu oordeelde de rechtbank dat geen sprake was van een groep in de zin van artikel 2:24b BW.

[4] Artikel 2:239 lid 4 BW.

Auteurs

Loes Veelers