Home / Publicaties / Mededingingsrecht: een greep uit de relevante ontwikkelingen...

Mededingingsrecht: een greep uit de relevante ontwikkelingen - mei, juni en juli 2021

12/08/2021

Onderstaand treft u een overzicht van een aantal relevante ontwikkelingen op het gebied van het mededingingsrecht.

In het kort:

  • Op 22 juli 2021 kondigt de ACM aan dat zij geen reden ziet voor nader onderzoek naar de voorgenomen afspraken tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen over de vergoeding van coronagerelateerde kosten. Hoewel dergelijke afspraken de mededinging kunnen beperken, is in de omstandigheden duidelijk dat de afspraken nodig zijn om de continuïteit van het zorgaanbod te waarborgen. Van belang voor deze beoordeling is dat de afspraken tijdelijk zijn – zij zijn beperkt tot het jaar 2021. In het jaar 2022 verwachten partijen weer zoals gebruikelijk te kunnen contracteren. In 2020 kwam de ACM tot een soortgelijke conclusie voor zover het ging om afspraken tussen ziekenhuizen, ziekenhuisapotheken en farmaceutische groothandels. Zie hierover de Newsflash april t/m juni 2020. 
     
  • Op 18 juni 2021 publiceert de ACM een update van de Marktordening informatiesystemen en  gegevensuitwisseling in de ziekenhuiszorg. Hieruit blijkt dat ziekenhuizen vaak vastzitten aan hun IT-leverancier. Mede op grond van dit rapport maakt de ACM bekend dat zij een leidraad zal opstellen die de mededingingsregels voor ICT-leveranciers in de zorg verduidelijkt. Deze publicatie zal het begin vormen van verdere activiteiten van de ACM op het gebied van zorg-ICT. 
     
  • Op 25 mei 2021 publiceert de ACM haar rapport over een onderzoek naar de complianceprogramma's en nalevingscultuur bij vier bedrijven in – verschillende niet nader genoemde – gereguleerde sectoren. Het gaat onder andere om compliance met de Mededingingswet ("Mw"). De ACM beveelt in haar rapport een aantal werkwijzen als onderdeel van complianceprogramma's aan, waaronder (verplichte) trainingen voor verschillende doelgroepen.
     
  • Op 3 mei 2021 besluit de ACM dat de enige beheerder van het “.nl” internetdomein, Stichting Internet Domeinregistratie Nederland ("SIDN"), geen misbruik van een economische machtspositie maakt door een lijst met alle domeinnamen niet te delen met een concurrent. De lijst is namelijk niet noodzakelijk voor de dienstverlening van de concurrent, aldus de ACM.  

ACM legt (zeer hoge) boete op aan geneesmiddelenfabrikant Leadiant voor excessive pricing
19 juli 2021

Op 19 juli 2021 legt de ACM aan de Italiaanse geneesmiddelenfabrikant Leadiant een boete van EUR 19,6 miljoen op voor het misbruik maken van een economische machtspositie in de periode van juni 2017 tot en met december 2019 door een veel te hoge prijs te rekenen voor op chenodeoxycholzuur ("CDCA") gebaseerde geneesmiddelen (de huidige merknaam is CDCA-Leadiant). Dit middel werd ingezet ter behandeling van de zeldzame stofwisselingsziekte CTX.

Leadiant had tijdens de gehele inbreukperiode een marktaandeel van 100%. Andere geneesmiddelen vormden geen alternatief omdat zij weliswaar geregistreerd waren voor de behandeling van CTX, maar in Nederland niet hiervoor werden voorgeschreven. 

De ACM concludeert dat de prijs die Leadiant voor het medicijn berekende buitensporig hoog en onbillijk was. Buitensporig hoog omdat de prijs in combinatie met de lage kosten en risico's van Leadiant een buitensporig rendement heeft opgeleverd. Onbillijk omdat het middel onder een andere naam al langer en voor een aanzienlijk lagere prijs op de markt was en van innovatie aan de zijde van Leadiant geen sprake was. 

Als onderneming met een economische machtspositie had Leadiant een bijzondere verantwoordelijkheid om een actieve houding in te nemen, voortvarend en serieus te onderhandelen en geen excessieve prijs te vragen en te incasseren, aldus de ACM. 

ACM 19 juli 2021 samenvatting besluit (ACM/20/041239) [het besluit zelf is nog niet beschikbaar]

Rechtbank verklaart moedermaatschappij aansprakelijk voor inbreuk op het kartelverbod
1 juli 2021

Op 1 juli 2021 publiceert de rechtbank Rotterdam haar uitspraak van 11 mei 2021 die een einde maakt aan de nasleep van een in 2017 door de ACM vastgestelde inbreuk op het kartelverbod. Er is geen hoger beroep ingesteld zodat de uitspraak van de rechtbank onherroepelijk is geworden. De ACM had in 2017 een drietal leveranciers van notarieel aktepapier in Nederland beboet voor het maken van prijsafspraken in de periode 2006-2013. 

De hoogste boete (€ 2,8 miljoen, in bezwaar gematigd naar € 1,8 miljoen) had de ACM opgelegd aan het bedrijf Joh. Enschedé Amsterdam B.V. ("JEA") dat tot 2006 een monopolie had op de betreffende markt. JEA is de 100%-dochtervennootschap van Koninklijke Joh. Enschedé B.V. ("KJE"). In het besluit op bezwaar matigde de ACM de aan JEA opgelegde boete en zag zij wegens het ontbreken van financiële draagkracht af van het opleggen van een boete aan KJE. De ACM hield KJE als moedervennootschap echter nog steeds aansprakelijk voor de aan JEA opgelegde boete. 

De bestuursrechter bevestigt in beroep onder verwijzing naar de relevante Europese rechtspraak dat er bij een aandeelhouderschap van 100% sprake is van een weerlegbaar vermoeden dat de moedermaatschappij beslissende invloed heeft op haar dochteronderneming. Hij concludeert dat KJE er niet in is geslaagd dit vermoeden te weerleggen en daarom geacht wordt een economische eenheid te vormen met JEA. 

Op grond van deze uitspraak mag de ACM tevens het primaire besluit van 17 februari 2017 en het besluit op bezwaar van 2 november 2017 publiceren, hetgeen zij op 1 juli 2021 doet. 

ACM 1 juli 2021 overzicht juridische procedures aktepapier
Rechtbank Rotterdam 11 mei 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:6099)
Rechtbank Rotterdam 12 december 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:9692)
ACM 2 november 2017 (ACM/17/011984, ACM/17/011985 en ACM/17/011986)
ACM 17 februari 2017 (16.0659.31)

Rechtbank houdt liftenbouwers aansprakelijk voor schade als gevolg van het liftenkartel
23 juni 2021 

Op 23 juni 2021 doet de rechtbank Rotterdam twee uitspraken in het kader van het zogenaamde liftenkartel. In 2009 had de Europese Commissie ("Commissie") een boete van in totaal € 992 miljoen opgelegd aan een aantal liftenbouwers voor het maken van prijsafspraken in de periode 1998-2004. Met een aantal liftenbouwers hebben de claimhouders in de loop van de procedures bij de rechtbank een minnelijke regeling weten te bereiken. De uitspraken worden gedaan ten opzichte van de liftenbouwers waarmee geen schikking kon worden bereikt. 

In de eerste uitspraak gaat het om een geschil dat werd aangespannen door Stichting De Glazen Lift die de vorderingen van 41 woningcorporaties heeft overgenomen. De rechtbank bepaalt dat de liftenbouwers Kone B. ("Kone") en Otis B.V. ("Otis") op grond van het Commissiebesluit hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die woningcorporaties hebben geleden als gevolg van het kartel. Voor dit onderdeel van de procedure is het voldoende dat het bestaan of de mogelijkheid van schade als gevolg van voornoemde onrechtmatige daad aannemelijk is. De Stichting heeft dit ten opzichte van elke claimhouder succesvol aangetoond. De precieze omvang van de schade moet nog niet worden aangetoond, aangezien dit het onderwerp zal vormen van de schadestaatprocedure. 

De tweede uitspraak ziet op een geschil tussen de Stichting Elevator Cartel Claim ("SECC"), Kone en Kone Oyj, het Finse moederbedrijf van Kone. Ook in deze uitspraak bepaalt de rechtbank dat Kone en Kone Oyi aansprakelijk zijn voor de schade die eisers hebben geleden als gevolg van het kartel. De rechtbank stelt vast dat het Nederlandse verjaringsstelsel in lijn is met het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. De verwijzing van SECC naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Cogeco gaat daarom niet op. In dat arrest bepaalde het Hof van Justitie dat een verjaringstermijn (in dat geval: de Portugese) niet zo kort mag zijn dat het daardoor in combinatie met de overige verjaringsregels in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk wordt het recht op een vergoeding uit te oefenen. De Portugese verjaringstermijn bedroeg maar drie jaar en kon niet worden opgeschort of gestuit.  

De verjaringstermijn in Nederland duurt echter vijf jaar en vangt pas aan op de dag volgend op die waarop de benadeelde daadwerkelijk zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Bovendien kan de termijn nog worden gestuit. In het onderhavige geschil hebben een aantal claimhouders niet tijdig gestuit, waardoor een aantal van hun vorderingen reeds zijn verjaard, aldus de rechtbank.

Rechtbank Rotterdam 23 juni 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:6635)
Rechtbank Rotterdam 23 juni 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:6636) 
HvJEU zaak C-637/17 Cogeco (ECLI:EU:C:2019:263)

Vernietiging miljoenenboete NS voor misbruik machtspositie bevestigd door CBb
1 juni 2021

Op 1 juni 2021 bevestigt het College van Beroep voor het bedrijfsleven ("CBb") de vernietiging van de eerder door de ACM aan de NS opgelegde boete voor het misbruik maken van een economische machtspositie op het Hoofdrailnet. Het geschil werd aangespannen door de NS en een aantal van haar dochtermaatschappijen tegen de door de ACM opgelegde boete. De rechtbank Rotterdam had de gehele boete van € 41 miljoen al in 2019 geschrapt omdat de ACM onvoldoende had aangetoond dat NS beschikte over een economische machtspositie op het Hoofdrailnet (Newsflash juni t/m augustus 2019). Het CBb komt, deels op andere gronden dan de rechtbank, tot hetzelfde oordeel.

Het CBb stelt in hoger beroep vast dat het de ACM in feite niet gaat om de concurrentie op het spoor, maar om de concurrentie om het spoor. Het gaat de ACM dus niet om handelingen die NS verricht als concessiehouder bij het uitvoeren van de concessie, maar om activiteiten van NS tijdens aanbestedingsprocedures ter verwerving – of behoud – van concessies. De argumenten die over de eerste markt door partijen naar voren waren gebracht laat het CBb daarom onbesproken. Het CBb merkt wel nog op dat NS als de huidige concessiehouder (op het spoor) in ieder geval tot 2025 nog beschikt over een marktaandeel van 100% op het Hoofdrailnet. 

Voor zover het gaat om concurrentie om het spoor, oordeelt het CBb dat de ACM niet zonder meer had mogen aannemen dat de Staat voor het verlenen van de Hoofdrailnet-concessie geen reëel alternatief had en heeft: NS is, anders dan door de ACM gesteld, niet de enige serieuze kandidaat op de markt. Dit blijkt al uit het feit dat andere vervoerders rechtsmiddelen hadden aangewend tegen de verlening van de concessie aan NS. Daarnaast is de omvang van de concessie geen "vaststaand gegeven", aldus het CBb. De ACM had aldus niet mogen veronderstellen dat de toekomstige concessie (na 2025) dezelfde spoorweglijnen zou omvatten als nu. 

Zodoende heeft de ACM onvoldoende kunnen aantonen dat de NS over een machtspositie beschikt. Bij gebreke daarvan komt het CBb niet meer toe aan de vraag of de NS misbruik heeft gemaakt van een machtspositie.

CBb 1 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:560)
Rechtbank Rotterdam 27 juni 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:5089)
ACM 22 mei 2017 (16.0691.31)

Civiele rechter bevestigt: ACM had haar ogen niet moeten sluiten tijdens digitaal onderzoek, uitbreiding onderzoek is rechtmatig
3 juni 2021

De kortgedingrechter van de rechtbank Den Haag bevestigt op 3 juni 2021 dat de ACM zich tijdens een aantal bedrijfsbezoeken in de agrarische sector aan de wet hield en in lijn handelde met de Digitale Werkwijze, het document waarin de ACM haar beleid voor het verzamelen van digitaal bewijsmateriaal uiteenzet. Het geschil draait met name om artikel 2.2. Digitale Werkwijze, de waarborgen bij de totstandkoming van de binnen-de-reikwijdte dataset. 

In 2019 deed de ACM invallen bij twee grote handelaren in de agrarische sector. Zij vorderde inzage in digitale gegevens, zoals digitale (e-mail)-omgevingen en smartphones van bepaalde medewerkers, en maakte hiervan kopieën. De middels zoekvragen geselecteerde e-mails en chatgesprekken zijn nog tijdens het onderzoek door de toezichthoudende ambtenaren ingezien om te beoordelen of de gegevens "binnen-de-reikwijdte" zijn. Als zoekvragen gebruikte de ACM ook de namen van bepaalde personen. 

Naar aanleiding van de aangetroffen informatie heeft de ACM het onderzoek uitgebreid naar een derde onderneming bij welke zij op dezelfde dag nog een bedrijfsbezoek uitvoerde. Later heeft de ACM het onderzoek nog (verder) uitgebreid voor wat betreft de periode en de activiteiten van de handelaren (naast inkoopactiviteiten werden nu ook verkoopactiviteiten betrokken). 

Volgens de kortgedingrechter mag de ACM – vluchtig – door een chatverloop scrollen om vast te stellen of de informatie "binnen-de-reikwijdte" is, waarbij het onderzoeksdoel in acht genomen dient te worden. De kortgedingrechter acht het niet vreemd dat de ACM op deze manier op aanwijzingen is gestuit  die aanleiding vormden om het onderzoek uit te breiden. De ACM heeft dan ook haar ogen niet hoeven sluiten voor de betreffende gegevens waar zij toevallig kennis van heeft gekregen tijdens de rechtmatige uitoefening van haar toezichtsbevoegdheden. De vorderingen worden afgewezen en de procedure zal worden voortgezet. 

Tegen de onderhavige uitspraak staat hoger beroep open. Daarnaast zullen de handelaren, zodra de ACM een besluit in de onderhavige zaak heeft genomen, hiertegen bezwaar en beroep kunnen instellen bij de bestuursrechter. 

ACM 12 juni 2021 samenvatting uitspraak (ACM/21/050973)
Rechtbank Den Haag 3 juni 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:7149)
ACM Werkwijze voor onderzoek in digitale gegevens 2014

Hof verklaart aankoop kantoorpand Maankwartier door gemeente Heerlen onrechtmatige staatssteun
1 juni 2021

Op 1 juni 2021 oordeelt het gerechtshof 's-Hertogenbosch ("Hof") dat bij de aankoop van het kantoorgebouw G/H door de gemeente Heerlen ("Gemeente") voor een bedrag van € 10,9 miljoen, onrechtmatige staatssteun werd verleend. De koopovereenkomst tussen de Gemeente en Maankwartier B.V. ("Maankwartier") van 30 januari 2014 is daarmee nietig. Dit betekent dat de Gemeente de koopsom – en BTW – onverschuldigd heeft betaald en de eigendom van het pand terugvalt naar de oorspronkelijke eigenaar, zijnde het Maankwartier. 

De rechtbank Limburg oordeelde in 2016 nog dat er bij de aankoop van het pand geen sprake was van staatssteun omdat er op grond van het door de Gemeente in opdracht gegeven taxatierapport een marktconforme koopprijs werd betaald. In hoger beroep besloot het Hof in 2019 om een drietal deskundigen aan te wijzen die het taxatierapport onder de loep zouden nemen. 

Uit het deskundigenrapport volgt dat de taxatieopdracht geen duidelijke opdracht bevat tot vaststelling van de marktwaarde, en dat de taxatie op meerdere redenen niet voldoet aan de vaststelling van de marktwaarde op grond van de staatssteunregels. In feite, zo concludeert het rapport, hebben de taxateurs in plaats van de marktwaarde de beleggingswaarde van het object vastgesteld. Het verschil is groot: de daadwerkelijke marktwaarde van het pand bedroeg circa € 7,5 miljoen, terwijl de beleggingswaarde op € 10,7 miljoen was vastgesteld. Het Hof oordeelde daarom dat de Gemeente teveel heeft betaald voor het kantoorgebouw en de verkoper, het Maankwartier, als gevolg daarvan een economisch voordeel  heeft verleend. Omdat de verleende staatssteun niet eerst bij de Europese Commissie was aangemeld en goedgekeurd, is de staatssteun onrechtmatig met alle gevolgen voor de Gemeente en het Maankwartier van dien. Het geschil werd aangespannen door het bedrijf Metroprop B.V. ("Metroprop") en een stichting. Beiden waren eigenaar van kantoorpanden en hadden gehoopt om deze panden aan de Gemeente te kunnen verkopen. Hun overige vorderingen, waaronder de vaststelling dat er sprake was van een onrechtmatige daad omdat hen de kans werd ontnomen om zelf kantoorpanden aan de Gemeente te verkopen ('kansschade') werden afgewezen omdat die vorderingen onvoldoende waren onderbouwd.

Onderhavige zaak toont aan dat een ondeugdelijke taxatie ertoe kan leiden dat een vastgoedtransactie nog jaren later teruggedraaid moet worden omdat er sprake is van onrechtmatige staatssteun. Overigens staat het vonnis niet in de weg aan het voortgezette gebruik van het kantoorpand door de Gemeente, aldus het Hof. Mogelijke oplossingen zouden kunnen zijn het opnieuw kopen of het alsnog huren van het pand. 

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 1 juni 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:1607)
Gerechtshof 's-Hertogenbosch 27 augustus 2019 (ECLI:NL:GHSHE:2019:3176)
Rechtbank Limburg 3 augustus 2016 (ECLI:NL:RBLIM:2016:6765)

Investeringsmaatschappij kan kartelboete niet verhalen op voormalige dochter
26 mei 2021

De rechtbank Rotterdam besluit dat investeringsmaatschappij Bencis de aan haar door de ACM opgelegde boete voor een inbreuk op het kartelverbod niet op haar voormalige (indirecte) dochtervennootschap, de meelproducent Meneba, kan verhalen. Bencis mag wel nader bewijs aandragen voor haar stelling dat Meneba in het kader van due diligence vragen over mededingingsrechtelijke inbreuken onjuist heeft beantwoord. 

De ACM had Bencis en Meneba separaat beboet. In eerste instantie heeft Meneba als directe overtreder in 2010 een boete van € 9 miljoen opgelegd gekregen. Vier jaar later besloot de ACM ook Bencis als (voormalige) aandeelhouder van Meneba te beboeten. Bencis werd geacht ook zelf het kartelverbod te hebben overtreden, omdat zij als aandeelhouder beslissende invloed kon uitoefenen op het handelen van Meneba. De boete aan Bencis is dus voor een overtreding die zijzelf heeft begaan. Bencis heeft bij de bestuursrechter tot aan het CBb hierover geprocedeerd, maar zonder succes. 

De civiele rechter voelt zich in onderhavige procedure dan ook  niet geroepen om de daderschap van Bencis ter discussie te stellen. De ACM legt overigens normaliter één boete op waarin zij een moederonderneming hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de door haar dochteronderneming gepleegde inbreuken ten tijde van de periode waarin zij ook daadwerkelijk beslissende invloed uitoefende. In een dergelijk geval zou Bencis haar schade kunnen verhalen op Meneba. 

Het feit dat de ACM dat in dit geval niet heeft gedaan, maakt echter niet dat Meneba hoofdelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de overtreding van Bencis, of dat zij jegens Bencis een onrechtmatige daad heeft begaan. Immers, de ACM heeft bewust (ook) Bencis beboet voor een eigen overtreding van het kartelverbod. Bencis is dan ook geen slachtoffer van oneerlijke concurrentie, maar zelf een dader. De mededingingsregels strekken niet ter bescherming tegen schade zoals die door Bencis werd geleden, aldus de rechtbank. 

Naar het oordeel van de rechtbank heeft Bencis mogelijk wel een punt met het argument dat zij ter zitting had aangevoerd. Bencis meent dat Meneba een onrechtmatige daad heeft begaan door het onjuist beantwoorden van vragen over mededingingsrechtelijke inbreuken in het kader van due diligence, toen Bencis de aandelen in Meneba wenste over te nemen. Meneba zou ontkennend hebben geantwoord op de vraag of zij overtredingen van onder andere de Mw had begaan. Of dat zo is, moet nog blijken. De partijen worden door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om hun stellingen in dit verband nader te onderbouwen.

Rechtbank Rotterdam 26 mei 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:5501)

Nieuwe ontwikkelingen in follow-on zaken truckkartel 
12 mei 2021

De rechtbank Amsterdam oordeelt bij tussenvonnis over twee prangende vragen in een aantal follow-on zaken in het zogenaamde truckkartel. De eerste vraag zag op de reikwijdte van het door de Commissie genomen besluit. De tweede vraag zag op het verweer van de truckfabrikanten dat het op voorshands zou zijn uitgesloten dat de inbreuk tot schade heeft geleid bij de eisers. 

De Commissie heeft bij besluit van 9 juli 2016 boetes van ruim € 1 miljard opgelegd aan truckfabrikanten die hebben deelgenomen aan een kartel op de markt voor middelzware (6 tot 16 ton) en zware (meer dan 16 ton) vrachtwagens in de periode  17 januari 1997 tot 18 januari 2011. Het kartel was in de gehele EER actief. Met uitzondering van één partij hebben alle truckfabrikanten deelgenomen aan een schikkingsprocedure met de Commissie. Daardoor is het boetebesluit ten opzichte van hen aanzienlijk verkort. 

De rechtbank oordeelt in eerste instantie over de reikwijdte van het besluit van de Commissie. De rechtbank benadrukt dat zij het besluit in zijn geheel als bindend acht. Echter, de in dat besluit vastgestelde inbreuk op de mededingingsregels moet nader worden uitgelegd en ingekleurd. De rechtbank is dus niet gebonden aan de – als gevolg van de met de Commissie bereikte schikking – summiere weergave van concrete, feitelijke gedragingen in dat besluit. Aanvullende voorbeelden kunnen door de eisers worden voorgedragen. 

Ten tweede oordeelt de rechtbank dat het verweer van de truckfabrikanten, inhoudende dat het op voorshands is uitgesloten dat de inbreuk tot schade heeft geleid bij de eisers, niet slaagt. Dit laat onverlet dat nu nog per eiser zal moeten worden beoordeeld of de drempel voor verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt gehaald. Daardoor moet aannemelijk worden dat er sprake is van causaal verband en dus de eiser, dan wel de achterliggende partij, door het kartel schade heeft geleden. 

Rechtbank Amsterdam 12 mei 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:2391)
Europese Commissie 19 juli 2016 (AT.39824)

Stichting met vordering op grond van algemeen belang niet-ontvankelijk in staatssteunzaak
12 mei 2021

De rechtbank Rotterdam verklaart op 12 mei 2021 de stichting Karmedia niet-ontvankelijk in een door haar aangespannen staatssteunzaak tegen de gemeente Rotterdam ("Gemeente") en Markthal Rotterdam B.V. ("Markthal"). Karmedia meende dat de Gemeente bij de realisatie van de Markthal onrechtmatige staatssteun had verleend en stelde hiertegen vorderingen in het algemeen belang in.

Voor de staatssteunrechtelijke grondslag waarop Karmedia zich baseerde, de zogenaamde standstill-verplichting, is een partij echter pas een belanghebbende als de situatie waarin deze partij zich bevindt door de verleende steun dreigt te worden beïnvloed, aldus de rechtbank. Onder de standstill-verplichting moet de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte worden gebracht. Tot dat gebeurd is, mag een steunmaatregel niet uitgevoerd worden.  De rechtbank beroept zich in dit verband op het Unierechtelijke toetsingskader, zoals verwoord door de Hoge Raad in een beschikking van december 2020. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt in de zin van de staatssteunregels is van belang dat de steun de situatie van diegene die zich hierop beroept concreet dreigt de beïnvloeden. Een stichting die een algemeen belang behartigt, kan zich daar niet op beroepen. 

Om onder deze grondslag succesvol als belanghebbende te worden aangemerkt, is het nodig dat een stichting in het kader van een groepsactie de belangen bundelt van natuurlijke of rechtspersonen die door dit artikel worden beschermd. Echter, dat betekent wel dat genoemde personen ook zelf als belanghebbende gelden. Karmedia gaf in dat verband aan het bedrijf Metroprop te vertegenwoordigen (de onderneming is als appellant opgetreden in de eerder genoemde staatssteunzaak tegen de gemeente Heerlen). Karmedia heeft echter onvoldoende onderbouwd dat Metroprop en Markthal daadwerkelijk concurrenten van elkaar zijn. Karmedia heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij opkomt voor de (gebundelde) belangen van één (of meer) belanghebbende(n), aldus de rechtbank. 

Rechtbank Rotterdam 12 mei 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:4616)
Hoge Raad 11 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2007)

Auteurs

Portret vanAnnemieke Hazelhoff
Annemieke Hazelhoff
Counsel
Amsterdam
Merle Temme